Tagarchief: Toetsen

Mogen peuters nog peuteren en kleuters nog kleuteren

Peuter kleuterArtikel uit de Wereld van het Jonge Kind van Sieneke Goorhuis-Brouwer uit 2006. Ondanks verschijningsdatum nog zeer actueel.

De misvatting dat peuters en kleuters al leerlingen zijn.

Sieneke Goorhuis-Brouwer geeft hierin aan:

In het onderwijs een doorgaande lijn maken voor kinderen van vier tot twaalf jaar kan problematisch zijn. Kinderen tot een jaar of zeven zitten qua ontwikkeling nog in een fase waarin zij niet per definitie toe zijn aan het schoolse leren. Daarmee moet rekening worden gehouden in het onderwijsaanbod.

In de huidige maatschappij zijn kinderen, zelfs peuters en kleuters, producten geworden, in die zin dat ze moeten voldoen aan allerlei normen. De prestaties van alle kinderen samen leveren het onderwijsproduct op. Van diverse kanten worden jonge kinderen in de gaten gehouden en gescreend, getoetst of behandeld teneinde ontwikkelingsachterstanden te voorkomen.

De wens tot voorkomen en bestrijden van achterstanden leidt er ook toe dat scholen de opdracht krijgen om rendement te leveren. Door de overheid gestelde doelen dienen bereikt te worden en scholen worden op hun output beoordeeld.

Om vast te stellen of een kind een mogelijke ontwikkelingsachterstand heeft en om vast te stellen of een school wel voldoende leeropbrengst biedt, moet getoetst worden.

Het toetsen van jonge kinderen heeft hiermee een tweeledig doel. Enerzijds wordt getoetst om te weten of een kind extra aandacht nodig heeft, anderzijds wordt getoetst of de school wel een ‘goede’ school is. Dit lijkt een spagaat waaraan kinderen onderdoor kunnen gaan. Dit mede omdat de leerkrachten gespannen raken over de doelen die ze moeten bereiken, met als gevolg een negatief effect op de spontane interactie met het kind

Binnen de klinische praktijk neemt het aantal jonge kinderen met ontwikkelingsstoornissen opvallend toe. Ook blijft er een toeloop van kinderen naar het speciaal basisonderwijs, waarbij vooral het grote aantal kinderen met gedragsproblemen opvalt. Ook jongere kinderen (21 maanden tot vier jaar) vertonen al veelvuldig gedragsproblemen (Reijneveld e.a., 2005).

Bestaat er een verband tussen het moeten ondergaan van vroege remediërende programma’s en het ontstaan van gedragsproblemen?

Natuurlijk moeten kinderen goed geobserveerd worden, zodat aangesloten kan worden bij hun eigenheid. Maar als het een beetje anders is dan anders, is er dan een afwijking?

Kinderen krijgen soms meerdere therapieën tegelijk, omdat er door deskundigen steeds naar een klein stukje van de ontwikkeling wordt gekeken. Het jonge kind lijkt opgedeeld in motoriek, cognitie, taal en sociaal-emotionele ontwikkeling.

Een tabel in het artikel geeft duidelijk de ontwikkelingsdomeinen weer met de bijbehorende vaardigheden en denkpatronen in bepaalde leeftijdsfasen. Een tweede tabel schets de voorwaarden voor de stimulans van de vroegkinderlijke ontwikkeling.

Lees het gehele artikel hier. (download)

Kleuters en Cito

Nederland is toetsland, Citotoetsland. Ook bij kleuters worden meerdere malen per jaar toetsen afgenomen, waarvan 90% bij Cito vandaan komt.

De onderwijsinspectie zegt bij kleuters: in groep 1 en 2 eenmaal per jaar de reken- en taaltoets afnemen. Zo weet je waar een leerling staat als deze naar groep 3 gaat.

In het land dat wereldwijd bekent staat als onderwijsland, Finland,  is het bij wet verboden om kinderen onder de 8 jaar toetsen af te nemen.

Daar neemt men genoegen, net als vroeger hier, met observaties en handelend meten door de leerkracht.

In Nederland worden meer toetsen bij kleuters afgenomen dan de onderwijsinspectie vraagt. Mogelijk omdat het vertrouwen in de leerkrachten is gedaald, of omdat men op zeker wil spelen in verband met bezoek van de onderwijsinspectie.

In onderstaande aflevering van het VPRO programma De slag om Nederland wordt er gekeken naar de opbrengsten van de kleutercito. Kun je al toetsen op deze jonge leeftijd? Gaan de kleuters onderuit door de groeiende prestatiedruk? Houdt Cito wel rekening met de natuurlijke ontwikkeling van het kind: eerst de hardware ontwikkelen en dan pas beginnen aan formeel leren? Waarom is vrij spelen niet meer de normaal geaccepteerde manier van ontwikkelen? Hoe betrouwbaar is de toets? Wat zijn de negatieve neveneffecten van het toetsen? Beschermt de Cito kwetsbare kinderen of is juist het omgekeerde het geval.

Op onder andere deze vragen probeert het programma De slag om Nederland antwoord te geven.

Klik op de afbeelding om de uitzending te starten.

De slag om Nederland

Ook interessant: Onderwijs onderzocht – meerkeuzeopgaven van de Cito.

Onderwijs uitgelegd: DL en DLE, wat kun je daar als ouder mee.

DL DLE ?

Als ouder heb je op school een paar keer per jaar een 10 minuten gesprek over je kind.

Leraren gebruiken als basis voor het gesprek oa de uitkomsten van je kind naar bepaalde meetstandaarden. Deze worden bewaard in het LeerlingVolgSysteem (LVS of LOVS). Hierin staan de ontwikkelingswaarden van iedere kind op het gebied van oa. spelling, lezen, rekenen en motoriek.

Termen die ze kunnen noemen zijn DL en DLE.

DL en DLE, wat kun je daar mee?

DL staat voor didactische (onderwijs) leeftijd. De term DLE staat voor didactische leeftijdsequivalent. Equivalent betekent soortgelijk, gelijkwaardig.

Een uitleg hierover:

Een schooljaar heeft 10 maanden. Elke maand onderwijs in het schooljaar telt als een DL. De telling voor DL start in groep 3 bij 0. Bij de start van groep 4 is de standaard score 10 DL. Aan het eind van groep 8 is de DL standaard 60. Voor de DL begint het schooljaar in september en loopt het tot juli. Een jaar blijven zitten levert +10 DL op.

Een kind eind groep 5 die is blijven zitten in groep 3 heeft een DL van 30 + 10 = 40 bij de start van groep 6.

Een kind in groep 6,  eind maart heeft een DL van 10 + 10 + 10 + 7 = 37.

Als je kind voorloopt op de lesstof of juist achter is het DL niveau respectievelijk hoger of lager. Die score noemen we DLE.

Als de DL 25 is (midden schooljaar 5) kan het dus zijn dat je kind bijvoorbeeld DLE een score heeft van 21 (4 onderwijsmaanden achterstand) of 29 (4 onderwijsmaanden voorsprong)

Anders gezegd:

Als de DL en de DLE (bijna) even groot zijn is de leerling op niveau.

Als de DLE lager is dan de DL  dan heeft de leerling  een achterstand.

Als de DLE hoger is dan de DL dan heeft de leerling een voorsprong.

Per kind is de DLE score anders. De leerkracht kan de score van ieder kind met voorafgaande metingen vergelijken. Dit kan ook als vergelijkingsmiddel met de klas en het algemeen gemiddelde van de school gebruikt worden.

De metingen worden gedaan met behulp van toetsen, zoals de Cito en de Teije de Vos toetsen. De behaald score levert via een tabel een bepaalde DLE score op. De optelsom van de scores (cumulatief) worden zogezegd bewaard in het Leerlingvolgsysteem, zodat school altijd een goed beeld van het kind heeft.

Wat zijn nu de eigenschappen van DLE toetsen:

– Men kan uitkomsten van een kind  met de uitkomsten uit vorige periodes vergelijken en daardoor de groei of een beperking daarop signaleren.

– Doordat het een maandtelling is kan de toetsing op elk moment in het schooljaar gedaan worden.

– Het gemeten niveau kan de voorsprong of achterstand in maanden duiden.

– De toetsen hebben een stijgende graad in moeilijkheid.

– Doordat er al op laag niveau getoetst kan worden is er weinig kans op  frustratie bij het kind.

– De toetsen geven een beeld van wat een kind beheerst, niet wat hij/zij niet kan.

– Je kunt maandelijks testen indien nodig en ziet dus direct of er sprake is van groei.

– Het maakt voor de afname niet uit in welke groep het kind zit.

Het ideale gebruik is als de test in het bedoelde schooljaar wordt afgenomen, maar ook in jaar ervoor en het jaar erna.

Voor de berekening van de DLE wordt er gebruik gemaakt van normeringen. Voor deze normeringen bestaan landelijke afspraken.

De DL en DLE scores kunnen gebruikt worden om het leerrendement (onderwijsopbrengst) van de leerling te meten. De gebruikte formule daarvoor is

DLE : DL x 100% = % leerrendement.

Een uitkomst van 100% betekent dat het kind ‘op niveau’ is.

Voorbeeld:

1. DLE = 30 DL 25

30 : 25 x 100% = 120% -> voorsprong

2. DLE = 20 DL = 25

20 : 25 x 100% = 80% -> achterstand

Lees ook:

Onderwijs uitgelegd: Doortoetsen
Onderwijs onderzocht: Versnellen, ja of nee

Dorien Kok