Afgelopen maandag vond er een Conferentie Toptalenten plaats in Den Haag, georganiseerd door het Ministerie van OCW. Zo’n 400 leraren, schoolleiders en schoolbestuurders zouden zich samen buigen over de vraag hoe we ook de leerlingen die meer aankunnen het beste onderwijs kunnen bieden.
De staatssecretaris duidde op het podium via sheets waar we volgens hem staan met toptalenten in het onderwijs:
- Verveling onder toptalenten gehalveerd
- Meer aandacht voor toptalenten in het onderwijs
- Leraren willen graag meer aandacht besteden aan toptalenten.
Aansluitend vond er op het podium een gesprek over toptalent plaats met 3 speciaal genodigde gasten van het ministerie: een leerling-Toptalent, Katinka de Korte – managing director Health & Public services bij Accenture en Peter van Dijk – rector Leidsche Rijn College.
Vanuit de zaal was het voor velen of we een in een andere wereld zaten dan de wereld aan gebeurtenissen op het podium. Het was alsof men zich op het podium bezig hield met een totaal andere realiteit dan die door de mensen in de zaal, in de praktijk, ervaren werd. Een andere praktijk dan die merkbaar is voor toptalenten. En de prangende vraag: ‘wat zijn nou eigenlijk echt toptalenten?’ bleef onbeantwoord. Die onbeantwoorde vraag bleef de hele dag de hoofdrol spelen in onderlinge gesprekken tussen de onderwijsprofessionals: wat is dit toch een gemiste kans. Met reden: hoe kun je zulke positieve cijfers geven als er:
- geen juiste definitie van toptalent is,
- een grote groep mensen is die totaal ontbreken in het rooskleurige verhaal.
Dat er kinderen gemist worden in dit verhaal is erg duidelijk als je kijkt naar de theoretische definitie van het Ministerie ‘Het ministerie rekent de top 20% best presterende leerlingen van een klas of groep tot de zogenaamde toptalenten’. Deze definitie sloot niet aan bij de praktijkervaringen van de zaal en is duidelijk een definitie die ontstaan is vanuit managementdenken, bedacht door mensen die ver afstaan van de dagelijkse praktijk, die oplossingen brengen die los staan van de werkelijke praktijk.
Wat is dan toptalent, volgens vele aanwezigen? Talent is een potentie, een kiem die kan uitgroeien tot iets moois. Iedereen heeft talenten, iets wat niet altijd meteen zichtbaar is op school. De meeste mensen ontdekken hun talenten pas later. Toptalent is dan dat je talent helemaal tot bloei kan brengen, wat iedereen potentieel op zijn of haar EIGEN niveau kan. School is in een ideale situatie een broedplek van talent, waar signalen opgevangen kunnen worden van een potentieel – als je weet hoe en waar je moet kijken. Het is dus frappant om te lezen dat 98% van de docenten nu speciale aandacht heeft voor toptalenten op de basisschool.
Dat lijkt heel mooi, dat het bewustzijn er is bij schoolleiders en docenten. Maar over wie hebben zij het? En hoe zien de leerlingen dat zelf?
‘Verveling onder toptalenten gehalveerd’, een bewering die de zaal niet herkende vanuit de praktijk.
Ten aanzien van de vraag ‘zie je jezelf als toptalent’ zijn de cijfers helemaal niet rooskleurig (Bron: Rijksoverheid):
Terwijl de aandacht voor talent is toegenomen, blijkt de identificatie ermee door leerlingen juist afgenomen.
Deze sheet over identificatie was trouwens niet opgenomen in de presentatie van de staatsecretaris.
Andere sheet (helaas geen afbeelding gevonden bij MinOCW): ‘Meer leraren, maar lang niet alle, zijn tevreden over de ondersteuning op school.’ Basisonderwijs van 46 naar 67%, middelbare scholen van 20 naar 43%.
‘Laat je visie leidend zijn, niet de knelpunten’
Het is kwetsend dat – ook al benoemt het ministerie ‘ieder kind heeft talenten, op heel veel vlakken’ het startpunt is dat er voor de andere 75-90% van de huidige leerlingen geen pure talentmaatwerktrajecten zijn en komen. Dat hun talenten niet gezien en begeleid worden omdat de ministeriële aandacht in de praktijk maar naar een kleine groep gaat, namelijk naar de goede presteerders. Naar kinderen die binnen het systeem al heel goed functioneren.
Maar wat te doen met de potentiële toptalenten die leerproblemen hebben, die anders leren dan het systeem nu biedt, die thuiszitten of helemaal uitgevallen zijn in het onderwijs? Wat met de potentiële toptalenten die richting diagnostiek en medicatie gestuurd worden en kleuters die zich al kort na hun intrede in het onderwijs aanpassen aan het systeem en hun creativiteit loslaten. Dit zijn de vragen die dagelijks vanuit de onderwijspraktijk naar voren komen. Van kinderen die in de knel komen. Die hun talenten in de verste verte niet kunnen ontwikkelen.
Maatwerkonderwijs betekent dat je de rode draad van de ontwikkeling van een kind volgt en daar op inspeelt, zonder te letten op leeftijd. Dat je hindernissen en muren weghaalt die de natuurlijke groei van het kind belemmeren. Dat je niet praat óver het kind maar met het kind. Dat school een veilige omgeving is, ook voor als je anders bent of denkt. Dat je een kind niet veroordeelt tot het niveau van zijn zwakste vak. Dat onderwijs soms buiten de school moet plaatsvinden, in het belang van een kind. Dat je niet denkt als een manager, met economische en financiële belangen voorop, maar in termen van persoonlijke kansen en groei voor IEDER kind. Iets waar het land Nederland later vanzelf de vruchten kan plukken. Dat je werkelijk werk maakt van je eigen slagzin: ‘Laat je visie leidend zijn, niet de knelpunten’.
Gemiste kans dus gisteren. Die visie was er niet. Er was sprake van een duidelijke kloof tussen wat er gebeurde op het podium en de ervaring van de zaal en de praktijk.
Dorien Kok
http://I-CARUS.info
Met dank aan Mieke van Stigt, socioloog en pedagoog.