Tagarchief: Sensorisch geheugen

Hoe werkt je (werk)geheugen.

Werk in uitvoeringWe weten absoluut nog niet zeker waarom het brein werkt zoals het werkt en hoe het werkt, over het algemeen is men het wel over veel dingen wel eens – wat de basis vormt voor hoe we denken problemen op dit gebied aan te moeten pakken. Naar het (werk)geheugen op zich wordt wel veel onderzoek gedaan, ook in Nederland – zoals bij de Universiteit van Utrecht. Maar naar veel therapieën en de (lange termijn) effecten daarvan is nog geen (goed) onderzoek gedaan.

Hoe werkt dat nou, dat verwerken van informatie en het onthouden daarvan.

Sensorisch geheugen
Het verwerken en onthouden van informatie is een complex proces, dat via je zintuigen verloopt. Informatie, een verzameling indrukken, die binnenkomt wordt via sensorische zenuwbanen naar je hersenen gebracht. Je zou snel gek worden als je alle informatie die via je ogen, oren, neus, tong, huid en motoriek binnenkomt bewust zou moeten verwerken. Gelukkig komt de meeste informatie onbewust binnen. Elk zintuig heeft een kleine eigen opslagruimte, echter de informatie wordt maar heel kort vastgehouden.

Werkgeheugen
Informatie die in het sensorische geheugen binnengekomen is en van belang blijkt te zijn gaat door naar de volgende ronde: het werkgeheugen. Hier probeert men verbanden te leggen met oudere informatie, die al is opgeslagen in het lange termijngeheugen. De informatie krijgt dan betekenis. Hoe meer je verbinding maakt met het lange termijngeheugen des te beter kun je informatie herinneren. Dit komt omdat er dan een diepere verbinding is gelegd. Het lange termijngeheugen is de hekkensluiter in het onthoudproces.

Lange termijngeheugen
Het woord zegt het al: het gaat om informatie die lang bewaard of opgeslagen wordt. Die informatie kun je indelen in 2 categorieën:

  1.  – Kennis van feiten (een cirkel is rond, mijn fiets is blauw en Slag bij Nieuwpoort 1600).
    – Persoonlijke ervaringen en indrukken (toen ik 4 was zijn we naar de dierentuin  geweest, dat je je been gebroken had, eerste dag naar de brugklas)
  1. Procedures (traplopen, fietsen, jas dicht doen) – executieve functies

Informatie in het lange termijngeheugen is keurig georganiseerd door het toevoegen van kleine kenmerken, waardoor de informatie die je binnen hebt gekregen via je zintuigen waardevol wordt en ook weer opgeroepen kan worden. Als je bijvoorbeeld ergens bent en een blauwe fiets ziet kan dat de herinnering terugbrengen van je 6de verjaardag, toen je jouw blauwe fiets kreeg. Je herinnert je, doordat diezelfde kenmerken deels ook aangebracht zijn op andere informatie, ook de rest van je verjaardag weer. Hoe het rook naar seringen omdat je feest in de tuin was. Je gaat ook weer bijna watertanden als je aan de taart denkt. Eigenlijk werkt het in je computer ook zo, als je zogeheten tags aan je document toewijst. Alleen is het zoeken in de computer een bewuste actie, het zoeken in je hoofd kan ook onbewust.

Korte termijngeheugen
Je kunt je werkgeheugen ook zien als korte termijngeheugen, echter het werkgeheugen is veel meer dan dat: het bewerkt informatie. Het korte termijngeheugen (informatie vasthouden) is werkzaam als onze aandacht bewust op iets is gericht is, wat we maar een bepaalde tijd kunnen. Gaan we wat anders doen of worden we gestoord in het aandacht hebben dan stopt dat proces, de informatie komt dan niet in het lange termijngeheugen. Het korte termijngeheugen ontwikkelt zich tot ongeveer 11 jaar, het werkgeheugen tot 17 jaar. Drugs, alcohol, stress, verkeerde voeding, gezondheidsproblemen en medicijnen kunnen de werking van het korte termijngeheugen verstoren. De tijdsspanne van onthouden in het korte termijngeheugen verschilt ook per persoon.

Herhalen werkt prima voor het korte termijngeheugen. Terughalen van korte termijninformatie kan door aan de tijdslijn te denken – even weer de trap aflopen als je niet meer wist wat je boven ging doen – of door er betekenis aan te koppelen, zoals een gebeurtenis.

Om weer even terug te gaan naar het werkgeheugen, dit is geheugen met de minste capaciteit. Vol = vol is hier de regel, oude informatie verdwijnt als er nieuwe binnenkomt of nieuwe komt er niet in als er even geen ruimte voor is. Bij de eerste optie verdwijnt informatie niet richting lange termijngeheugen, bij de laatste optie wordt de informatie gewoon niet opgemerkt.

Het maximum aan bewaarcapaciteit wat gesteld wordt aan het werkgeheugen is wat men noemt 7 elementen (letters, cijfers of woorden/codes). Door te groeperen kan je er meer gebruik van maken. Als je een telefoonnummer van 10 cijfers verdeelt in groepjes is deze dus beter te onthouden. Je zoekt dan naar een patroon tussen de getallen. 0612389012 (10 eenheden) is lastig, 06 123 890 12 (4 eenheden) neemt minder ruimte in. Ongeveer vanaf de leeftijd van 7 jaar zijn we in staat informatie langer te onthouden door deze in onszelf te herhalen of steeds hardop te zeggen. Dit noemt men fonologische lus. Het geeft echter geen permanente opslag.

De visuele Rakit-2 intelligentietest kan op het onderdeel geheugen de werking van de fonetisch lus goed laten zien. Zijn de plaatjes herkenbaar dan kan een kind deze via de fonologische lus meestal goed onthouden. Je hoort het kind mompelen. Voor abstracte plaatjes kun je de fonologische lus niet gebruiken, er is geen herkenning. Onthouden is dan een stuk lastiger. In de praktijk heb ik één keer gezien dat een creatieve denker dit laatste oploste door de cijfercode, die de tester op de achterkant van de abstracte plaatjes had gezet voor zichzelf, te gebruiken. 😉

Problemen met het werkgeheugen
Wat in je werkgeheugen gebeurt is een actief proces. Er vindt twee kanten op een continue uitwisseling met het lange termijngeheugen plaats. Men gaat er van uit dat er een verbaal werkgeheugen (gesproken informatie) en een visueel-spatieel werkgeheugen (afbeeldingen) is. Waar je voorkeur ligt kan mede bepaalt worden door omstandigheden, zoals doofheid, blindheid of persoonlijke voorkeur. Aandacht is het toverwoord ten aanzien van het werkgeheugen. Concentratie en het zelf kunnen reguleren van aandacht spelen hierbij een grote rol.

Hoe kom je er achter of er sprake is van problemen met het werkgeheugen
Signalen die makkelijk zijn op te pikken zijn problemen met concentreren en automatiseren. Echter voor het concentreren geldt: is dit alleen op bepaalde momenten (minst favoriete vak, niet bij het gamen/tv kijken of alleen op school) of is dit continue aanwezig. Alleen in dat laatste geval spreek je van een echte concentratiestoornis.

Voor het automatiseren geldt: kinderen die slim zijn kunnen dit probleem lang verdoezelen omdat ze bijvoorbeeld snel kunnen rekenen.

De kinderen lijken veel (onlogische) fouten te maken, slordig te werken, wisselende resultaten te hebben. Gaat het kind na de instructie eigenlijk wel aan de slag, gaat het raden, doet het maar wat of doet het zelfs niets.

Checklist
* is de instructie wel binnengekomen. Ga dit na, laat het navertellen

* wordt het kind te veel afgeleid door de omgeving, of gestoord.

* vraag of zeg je niet te veel in één keer (overbelasting capaciteit)

* heb wel je het einddoel uitgelegd en daarna de ‘brokken hapklaar gemaakt’

* heb je jouw informatieaanbod niet alleen verbaal gegeven maar ook visueel (afbeeldingen) ondersteund (beide werkgeheugens aanspreken)

* heb je verbanden gelegd, zodat het kind zelf associaties kan maken

* heb je gerefereerd naar eigen kennis, ervaringen en indrukken (lange termijngeheugen) van het kind (wat weet je al)

* is het kind bekend met het werkmateriaal

* zit er opbouw en structuur in wat je aanbiedt (procedures)

* heb je het kind geleerd hoe het moet leren, lesstof moet benaderen en heb je geheugenstrategieën aangeboden

* beheerst het kind dat wat je aanbiedt misschien al (interesse en motivatie)

* is dat wat je aanbiedt niet te saai, of de manier waarop je het aanbiedt niet interessant genoeg (interesse en motivatie)

* gebruik je genoeg zintuigen, kun je er meer gebruiken

* heb je het kind al gevraagd wat een mogelijk oorzaak van de problematiek kan zijn

* hoe zit het met het intelligentieniveau van het kind, ook hoogbegaafde kinderen kunnen immers problemen met het werkgeheugen, automatiseren en concentreren hebben

* mag het kind zachtjes hardop denken bij het rekenen en lezen

* mag het kind een kladblad, honderdveld, tafelkaart of voorbeeld van (schrijf)letters gebruiken

Oefenen heeft echt zin
Onderzoek (Geary) toont aan dat bij de helft van de kinderen met automatiseringsproblemen dit opgelost kan worden door oefening aan te bieden en handige strategieën aan te leren. De strategieën moet je dan verbinden aan de favoriete manier van informatieverwerking van het kind en aan de verschillende zintuigen. Zo worden beter verbanden gelegd. Het heeft dus geen zin om een blind kind te ondersteunen vanuit visuele informatie. Gehoor, tast en motoriek werken daar beter.

Het alfabet is een geheel, biedt het om te starten ook zo aan. Laat zien dat er woorden in zitten, tel het aantal letters na. Welke letters ken je al.

Gebruik niet alleen het korte termijngeheugen om te leren, controleer ook of de informatie verwerkt wordt door het werkgeheugen. Voorbeeld: laat een kind een woord dat het gehoord en gezien heeft van voor naar achteren spellen (korte termijngeheugen – informatie vasthouden), daarna van achter naar voren (werkgeheugen – verwerken). Dit kan je ook met getallen doen, start met korte reeksen. Het kan natuurlijk ook toegepast worden op dicteewoorden en om bij topografie de plaatsnamen te onthouden. Het gebruik van rekenmachines werkt contra-productief.

Eerst losse woorden oefenen met lezen gaat makkelijker ten aanzien van betekenisvol bezig zijn dan hele zinnen. Je moet het woord lezen, weten wat het betekent en dan ook nog onthouden. Dit geeft snel overbelasting als dit voor elk woord van een zin moet gebeuren, zeker gezien de maximum aan capaciteit in het werkgeheugen. Je kunt voor het leren lezen beter verbanden leggen als je gelijk lijkende woorden leest. Selecteer deze woorden uit een boek en laat het kind met de klanken spelen. Kan er een andere letter voor of achter? Laat de woorden in het boek aanwijzen, alleen deze woorden lezen. Speel ook met de middelste klanken. Bouw zo op. Praat ook over de betekenis van een woord, zoek het eventueel op.

Er is vuur van Tuur. En er is rook. ‘Geen vuur in huis, Tuur. En ook geen rook. In je hok, Tuur!’ ‘Ik niet’, zegt Tuur. ‘Ik ben weg!’ **

Lezen en rekenen verbeteren als je het kind leert verbindingen te maken en hun geheugen te gebruiken. Leer het kind het gehele woord op te slaan. Geef voor het verklanken visuele ondersteuning van het plaatje + woord. Start pas met zelfstandig oefenen als het kind het verklanken beheerst. Voor rekenen betekent dit stoppen met het op je vingers tellen als je aan het verbeteren van het werkgeheugen wil werken.

Meng de rekensommen niet, plus is plus en min is min. Als je daar doorheen ook nog keer en delen doet vergt dat weer extra veel van het werkgeheugen.

Spreek beide werkgeheugens aan (auditief en visueel), maar echter ook gebruik van alle zintuigen. Bal overgooien bij het automatiseren van tafels helpt echt. Klassikaal hardop oefenen ook.

De concentratie is altijd beter als de omgeving rustig is. Faciliteer dit als leerkracht voor de gehele klas of thuis bij het huiswerk maken.

Er zijn ook spelletjes waarmee je het werkgeheugen kunt trainen. Kijk hier voor tips. Vraag er ook naar bij een echte spellenwinkel.

Oefening baart kunst. Hoe meer er geautomatiseerd is des te minder belast men het werkgeheugen.

Trainingspogramma’s
Er zijn trainingsprogramma’s zoals Cogmed, Jungle memory en Braingame Brian, die aangeven dat je door het volgen van die training informatie beter onthoudt, je aandacht bij de les of het werk blijft en dat leerproblemen verminderen. Het werkgeheugen gaan door de speciale geheugentraining tijdelijk iets vooruit, maar na langere tijd is er niets meer van te merken. Deze trainingen zijn aldus de kosten en moeite niet waard. Lees hier: NRC Next 16 maart 2016 – Geheugentraining Cogmed beklijft niet bij kinderen

Dorien Kok
http://I-CARUS.info

** Het boek Vuur van Tuur is onderdeel van de Strips voor beginners collectie van uitgeverij Zwijssen. Zwijsen ontwikkelde de strips speciaal voor kinderen in groep 3. Het lettertype is goed leesbaar en de illustraties helpen om de tekst beter te begrijpen. De boeken zijn gemaakt door bekende kinderboekenillustratoren en -schrijvers, zoals Mark Janssen, Rick de Haas en Jan Jutte.