Tagarchief: Omniumschool

100 jaar vrijheid van onderwijs en noodzaak tot modernisering.

Op 17 mei (2017) ging ik op uitnodiging naar het door de VARO, de Vereniging van advocaten en rechtsbijstandverleners in het onderwijsrecht, georganiseerde symposium ter gelegenheid van 100 jaar onderwijsvrijheid.

Centraal stond de vraag de vraag of het voor de gewenste modernisering van de vrijheid van onderwijs (artikel 23*) noodzakelijk is om het juridische begrip “richting” op te geven zoals staatssecretaris Dekker propageert in zijn wetsvoorstel ‘Meer ruimte voor nieuwe scholen’.

Na een juridische inhoudelijke deel van het programma volgde een inhoudelijk debat: is het inderdaad nodig om het begrip ‘richting’ los te laten om te voldoen aan de eisen van de onderwijsconsument (leerlingen, met hun ouders/verzorgers als hun vertegenwoordigers) van nu. Wat zijn de gevolgen hiervan voor de onderwijskwaliteit in Nederland, als gevolg van versnippering van het onderwijsaanbod. Vormt ‘Meer ruimte voor nieuwe scholen’ een bedreiging voor bestaande scholen.

Ik was, samen met Pieter Huisman (bijzonder hoogleraar onderwijsrecht en lid van de Onderwijsraad), Roelof Bisschop (politicus voor de SGP en directeur in het voortgezet onderwijs) en Guido Bastiaans (initiatiefnemer van een nog te starten VO school in Utrecht dat zich speciaal richt op duurzaamheid) uitgenodigd om inzichten te delen in het debat waarmee VARO het symposium afsluit. Ik kon als voorzitter en initiatiefnemer van stichting Omniumscholen een mooi inkijkje geven in de hindernissen en knelpunten waartegen wij als stichting in de afgelopen jaren zijn aangelopen. Dit omdat ik al lange tijd intensief betrokken bent bij de oprichting van een nieuwe school, dat bovendien een heel nieuw concept is en ik het huidige onderwijsbestel van binnenuit heb leren kennen. Roelof Bisschop bleek helaas op het laatst verhinderd.

Annejet Swarte (stafjurist College Rechten van de Mens) vertelde als eerste spreker over de vrijheid van onderwijs vanuit het perspectief van de onderwijsvrager. Ze gaf ons onder andere een inkijk in de oordelende taak van het College van de Rechten van de Mens en de uitgangspunten in de gelijkebehandelingswetgeving. Daarbij sprak ze ook over uitsluiting op grond van handicap of chronische ziekte. Beoordeling over ‘gelijke behandeling’ gebeurt in individuele zaken.

Ze informeerde de aanwezigen over recente ontwikkelingen zoals de invoering passend onderwijs en de ratificatie van het VN-verdrag handicap** – die de Nederlandse overheid mede ondertekent heeft. Het woord inclusief in artikel 24 van het VN-verdrag gaf een mooie uitwisseling over in hoeverre het onderwijssysteem in Nederland als inclusief te beschouwen is. De meningen over wat dit artikel in de praktijk betekent zijn verdeeld.

Ten aanzien van vrijheid van onderwijs (artikel 23 in de grondwet) berichtte ze vanuit de praktijk van het College dat onderwijsconsumenten belemmeringen ervaren. De nieuwe wet vanuit het wetsvoorstel ’Meer ruimte voor nieuwe scholen’ lijkt geen volgen te hebben voor de toepassing van de gelijkebehandelingswet.

Frans Mulder (BMC) belichtte als tweede spreker het wetsvoorstel ‘Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen’ vanuit het perspectief van de besturen. De vraag was of hij ons mee kon nemen naar de situatie waarin het wetsvoorstel ‘Meer ruimte voor nieuwe scholen’ is aangenomen en toe kon lichten wat er dan allemaal is veranderd. Dit was niet mogelijk, omdat het aangepaste ontwerp niet openbaar is tot dat het kabinet het naar de Tweede Kamer stuurt. Het ontwerp zoals we dat nu kennen is van januari 2016 (internetconsultatie).

Startpunt van zijn betoog werd daarom ‘het zou best deze kant op kunnen gaan’. Zijn verwachting is dat het aangepaste ontwerp niet controversieel is en nog dit jaar in behandeling wordt genomen. De Tweede Kamer wacht het wetsvoorstel nu dus af. Vraag is of het mislukken van de formatie hier invloed op heeft. Er ligt voorlopig geen wijziging in de planning, er zijn echter ook geen garanties op een goede afloop.

Frans duidde als voorbeeld van het op slot zitten van het huidige systeem met dat er in de afgelopen 10 jaar maar rond de 10 nieuwe scholen voor voortgezet onderwijs gestart zijn. Weinig dus. Er is voor het waarom een directe link te leggen naar de hoge stichtingsnormen, de prognose of directe meting, dat er van bekende richtingen al veel aanwezig is en dat er eigenlijk nog discussie is over wat richting inhoudt, wat de waarde van een bepaalde richting is in de samenleving en in hoeverre deze geworteld is in ons maatschappij.

Staatssecretaris Sander Dekker heeft dus gelijk als hij zegt dat het systeem op slot zit. De huidige prognosesystematiek meet daarbij ook niet de daadwerkelijke belangstelling, wat soms op een eigenlijk oneerlijke nee voor een start uitloopt. Daarbij is er ook geen kwaliteitcheck op nieuwe scholen.

De basis voor het huidige onderwijslandschap ligt in keuzes die gebaseerd zijn op een werkelijkheid die in vroegere tijden actueel was, waarin maatschappelijke verzuiling en bezuinigingspolitiek een grote rol speelden. Er ligt nu, naar mijn mijn mening, een nieuwe werkelijkheid – de wereld is veranderd. Net meer dan de helft van de Nederlandse bevolking belijdt nog een geloof, toch zijn er maar 3 niet-confessionele richtingen in het onderwijs – met daarnaast 10 confessionele.

Er is in Nederland een zoektocht gaande naar ‘lege plekken’ in de richtingszuilen, voor bijvoorbeeld initiatieven met een pedagogisch of didactisch concept. Dit levert soms optelsommen aan richtingen op, zoals bijvoorbeeld een recent aanvraag in Almere – die trouwens afgewezen is: islamitisch, hindoestaans, protestants-christelijk én rooms-katholiek.
Als alternatief spreken nieuwe initiatieven met bestaande besturen om vanuit BRIN ‘leenheerschap’ toch te kunnen starten. Dat kan een goed alternatief zijn, was het niet dat er dan risico is op verwatering van het nieuwe onderwijsconcept, omdat de leenheer natuurlijk invloed wil hebben op wat men in huis haalt.

De nieuwe plannen hebben gevolgen voor de belanghebbenden (ouders etc.), de samenwerking in de regio, de huisvesting van scholen en de gemeenten. Er worden eisen gesteld aan bestuurders, er komt een uitnodigingsplicht voor overleg in de regio en een procedure voor ouderverklaringen. Onderwerpen waar nog veel vragentekens en onduidelijkheden over zijn en bezwaren tegen de mogelijke invulling daarvan. Er komt een toets op groei na de start en er is sneller sprake van sluiting bij onvoldoende kwaliteit. De procedure zal naar verwachting korter zijn dan nu. Het begrip richting vervalt als bepalende factor voor de bekostiging, er blijft alleen een onderscheidt tussen openbaar en bijzonder onderwijs over. Daarnaast spelen verwachte leerlingaantallen en kwaliteitseisen een grote rol.

Dat laatste is een lastige. Is het aan de staat om te bepalen wat kwaliteit is of aan de betrokkenen zelf. Het is goed dat politiek zich met het onderwijs bemoeit waar het over het stelsel gaat, de huidige discussie over de kwaliteit van leraren duidt echter dat het werkveld invulling van kwaliteit mogelijk anders ziet dan de politiek. Hoe ver moet politieke bemoeienis gaan over kwaliteit als je het hebt over vrijheid van onderwijs. Er ligt natuurlijk een verantwoording tot een zekere bemoeienis vanuit de grondwet en de investering van geld uit de samenleving.
Het nieuwe startdocument zorgt er voor dat nieuwe initiatieven goed na denken over hun kwaliteiten, plannen en invulling, echter de beoordelende partij – de onderwijsinspectie – is geen onafhankelijk orgaan. Er moet dus een helder kader komen rond de beoordeling van de onderwijsinspectie ten aanzien van het startdocument.

Er zijn naast de kwaliteitstoets van de inspectie nog meer vraagtekens: de samenhang naar stichtingsnormen en huisvesting ontbreekt nu nog: thema’s die eigenlijk onlosmakelijk verbonden zijn met de succesfactor van de voorgestelde wijzigingen. Er zijn nog ook vragentekens over de ruim gestelde rol van de Minister ten aanzien afwijzing van een aanvraag. Wat te doen met krimpgebieden, ‘laatste school van richting’, overvolle regio’s. Hoe beschermen we de huidige scholen -mede in verband met de vergrijzing-, in hoeverre zijn scholen bereid tot samenwerking/bundeling van krachten en het loslaten van het concurrentengevoel. Gaan bestaande scholen zich meer profileren om te blijven bestaan en hun basis aan kwaliteit verhogen. De kwaliteitstoets kan een prikkel vormen voor bestaande scholen om te werken aan hun kwaliteit, waarbij de wensen van ouders en leerlingen worden meegenomen. Hetzelfde geldt voor innovatie.

Veel redenen tot twijfel over de nieuwe plannen, maar ook bijval voor de doorbreking van het huidige stelsel. Nu is het afwachten. Is er genoeg politiek en maatschappelijk draagvlak voor de plannen. Grote vraag is ook: gaat het iets oplossen. En wat dan. Zien we nu ook grotere en meer beren op de weg dan de praktijk zal laten zien of klopt onze aarzeling.

Dorien Kok
http://DorienKok.nl

* Artikel 23 grondwet. De Nederlandse Grondwet

** Artikel 24 VN-Verdrag handicap. De Staten die Partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap op onderwijs. Teneinde dit recht zonder discriminatie en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, waarborgen Staten die Partij zijn een inclusief onderwijssysteem.

Kansongelijkheid in het onderwijs

Paul Rosenmöller (voorzitter VO-raad) vroeg in een artikel in het dagblad Trouw om aandacht voor de kansongelijkheid in het onderwijs ‘“Het schooladvies moet iets zeggen over de start van de middelbare school en niet dienen als verwachting van welk diploma je uiteindelijke gaat halen.” Het lijkt de VO-raad dus logisch om na twee jaar voortgezet onderwijs een nieuw moment in te bouwen waarin je met zijn allen bespreekt: waar sta je nu? Niet nogmaals met een toets, maar een evaluatie.

Dit zegt hij bijna een jaar nadat de Onderwijsinspectie de alarmbel luidde over dat de ongelijkheid tussen kinderen van lager- en hogeropgeleide ouders groeit.

Oplossing?

De oplossing die de VO-raad noemt lijkt handig, past echter op vele scholen niet. Mede omdat basisscholen nog weinig een dubbel advies geven. De grootste angel blijkt de manier waarop scholen de brugklassen indelen te zijn: smal, waardoor er weinig ruimte is voor wisseling van niveau – zeker als op een categorale school, waar maar één enkele niveau onderwijs wordt geboden.

In Nederland veroordelen we kinderen in het onderwijs voor jaren tot het niveau van hun zwakste vak. Het op gemiddelden gebaseerde eindadvies is hiervoor bepalend. Dit kan en moet anders. Beter. Flexibeler.

Straf

Een kind in het onderwijs in het geheel veroordelen tot diens laagste niveau voor een onderdeel in diens ontwikkeling is een straf. Dat geldt ook voor de bewust of onbewust hogere of juist lagere adviezen die ze in groep 8 krijgen. Je legt een deksel op de ontwikkeling van een kind. Tot hier en niet verder. Probeer als kind maar eens die deksel omhoog te krijgen. Een kind krijgt dus uiteindelijk een diploma die alleen het minimum aan potentie en kennis laat zien, zeker met de nieuwe taal- en rekentoetsen.

De smalte moet uit het onderwijs. Zijn bredere brugklassen of een latere selectie (bij 15 of 16 jaar) daarvoor het antwoord? Wat mij betreft niet: ik opteer al jaren voor een andere oplossing, die Paul Rosemöller ook aanstipt in het artikel als een stapje verder. Het indelen van kinderen in VMBO, HAVO of VWO klassen is niet meer van deze tijd, we moeten hier dus mee stoppen.

Maatwerk! 

Maatwerk start je met een startdocument: waar sta je aan het eind van de basisschool. Heb je een rekendeuk of een talenknobbel. Of andersom. Wat kan je aan. Ben je een vroegbloeier of een laatbloeier. Wat werkt voor jou. Waar heb je extra ondersteuning voor nodig, wat beheers je al. Waarin moeten we afwijken van het curriculum. Heb jij behoefte om te werken volgens het directe instructiemodel of past het probleemgestuurd instructiemodel meer bij jou.

Om je competent te voelen, is het goed dat je vergeleken wordt met jezelf en leert zien waar je nog kan groeien’ (Diana Baas).

Leer de leerling reflecteren op het gemaakte werk, de behaalde doelen en dat het trots kan zijn op behaalde resultaten. Geef kinderen houvast bij het uitvoeren van hun werk en inzicht in de stappen die zij moeten nemen. Stel leervragen die een beroep doen op de mogelijkheden van een kind. Stel hiervoor geen plafond.

Zorg er via een planning voor dat het kind eigenaar blijft van zijn eigen leerproces. Maak de leeromgeving uitdagend, bevorder de nieuwsgierigheid en de kritische vaardigheden. Spreek een kind aan op een niveau dat net buiten het bereik van het kind ligt. Laat de leraar niet diegene zijn die het kind conditioneert, maar die de route naar het zelf gestelde einddoel van het kind bepaalt, het proces daartoe en de omstandigheden daarvoor bewaakt.

Ik zou zelfs nog een stapje verder willen gaan dan het stapje verder van Paul Rosemöller: waarom gaan we niet voor een doorgaande leerlijn voor 4-20 jaar!

Dorien Kok
Voorzitter stichting Omniumscholen
http://Omniumschool.nl

Flipping the schools: meer ruimte voor vernieuwend onderwijs. #MRvVO

MRvNS
Iedereen in het onderwijs kent wel de afkorting MRvNS: Meer ruimte voor nieuwe scholen: naar een moderne interpretatie van artikel 23.*

Staatssecretaris Sander Dekker vraagt hiermee aandacht voor de hedendaagse problematiek rond het starten van een school in ons land. “Het is in Nederland enorm ingewikkeld om een nieuwe school te beginnen. Zeker wanneer deze school niet behoort tot een traditionele geloofsovertuiging. Hierdoor is er weinig ruimte voor vernieuwend en innovatief onderwijsaanbod. Bij het beoordelen van een nieuw schoolinitiatief kijken wij nu vooral naar geloofsovertuiging en aantallen leerlingen.”

Dit is iets wat ik met mijn vernieuwingsschool Omniumschool letterlijk ondervind. Lees dit hier.

MRvVO
Niet alleen de voorwaarden om een nieuwe school te starten zijn aan vernieuwing toe. Vernieuwing in het onderwijs zelf, in de scholen dus, behoeft ruimte: MRvVO, oftewel: Meer ruimte voor vernieuwend onderwijs.

INVULLING ONDERWIJS
Wat goed onderwijs is kun je niet in één definitie zeggen. De kracht van goed onderwijs ligt in de diversiteit.

In landen als Frankrijk bepaalt de overheid het onderwijs. Gelukkig is dit in Nederland niet zo. De overheid speelt wel een grote rol in het Nederlandse onderwijs, vanuit de gedachte dat er meer onderwijskwaliteit is als je eenduidige normen stelt. Normen die afgestemd worden met organen die de onderwijssector vertegenwoordigen, zoals besturen, raden en koepels. De onderwijsinspectie controleert in opdracht van de overheid of scholen zich aan deze afspraken houden. Een andere rol ligt in de educatieve uitgeverijen, die ook zeer bepalend zijn voor de invulling van het onderwijs in Nederland.

TOEZICHT
Er is in Nederland sprake van een toegenomen toezichtlast voor scholen, ook voor de Onderwijsinspectie zelf. Basisscholen geven aan door de regeldruk “nauwelijks nog aan lesgeven toe te komen”. De ondoorgrondelijke wegen van de Inspectie om tot een oordeel over de kwaliteit van een school te komen hindert niet alleen de scholen, maar ook de inspectie zelf. Een blokkade voor onderwijsverbetering en voor onderwijsvernieuwing. Te weinig mogelijkheid en ruimte voor leraren om hier aan te werken, terwijl zij cruciaal zijn voor de kwaliteit van onderwijs. Het huidige systeem wurgt zichzelf dus ten aanzien van onderwijsvernieuwing.

ONDERWIJSVERNIEUWING
De onderwijsvernieuwing die in Nederland plaatsvindt is weinig terug te vinden in bestaande schoolbesturen, wat lijkt te werken wijzig je immers niet. Conformisme, functioneren binnen de strakke normen en regels, want daar zijn die besturen aan gewend. Niet echt een startpunt voor onderwijsvernieuwing.

Het zijn de kleine nieuwe initiatieven die het voortouw nemen in Nederland richting onderwijsvernieuwing. Vaak zijn dit niet overheidsgefinancierde scholen, uit eigen keuze of omdat ze niet aan de startvoorwaarden van de overheid kunnen of willen voldoen ten aanzien van richting of onderzoek naar aantallen leerlingen – een onderzoek dat volgens de staatsecretaris zelf 20.000-30.000 Euro kost. Je moet dat laatste maar net hebben!

FINANCIERING
Niet-overheidsgefinancierd betekent dat je de kosten voor het onderwijs en daarmee ook voor de vernieuwing op het bord van de ouders legt. In Nederland lopen die kosten op van een paar duizend Euro tot bedragen boven de 20 duizend Euro per kind per schooljaar.

Ouders kiezen voor deze vorm van onderwijs omdat ze hun kind niet willen laten onderwijzen in een systeem van strakke normen en regels, behoudend onderwijs of omdat hun kind uitvalt in het reguliere systeem. Probleem is dan vaak het kostenplaatje, iets waar ik nu zelf voor de Omniumschool ook tegen aan loop.

ONDERWIJSVERNIEUWERS
De onderwijsvernieuwers in de niet-gefinancierde scholen (B3) worden gehinderd de kwaliteit te leveren die ze willen leveren, omdat ze het met minder financiële middelen moeten doen. Je kunt niet die leerkrachten betalen die je zou willen hebben, hetzelfde geldt voor de onderwijsmiddelen. Toch lukt het ze om te vernieuwen.

Aan de andere kant heb je overheidsgefinancierde scholen die niet aan onderwijsvernieuwing toekomen door het systeem van strakke normen en regels. Terwijl ze dat wel graag willen.

INSPECTIEKADERS
In Nederland kennen we 2 inspectiekaders, de reguliere – voor scholen die overheidsgefinancierd zijn en het B3 kader, voor scholen die door ouders gefinancierd worden. Het B3 kader kent maar 9 kwaliteitsaspecten, wat ruimte geeft voor innovatie.

B3 KADER
Kwaliteitsaspecten voor toetsing**:
1 – Bereidt het leerstofaanbod de leerlingen voor op het vervolgonderwijs?
2 – Krijgen de leerlingen voldoende tijd zich het leerstofaanbod eigen te maken?
3-4 – Leidt het pedagogisch handelen van de leraren/het schoolklimaat tot een leeromgeving die volgens maatschappelijk breed gedragen uitgangspunten veilig en motiverend is?
5 – Ondersteunt het didactisch handelen van de leraren het leren van de leerlingen?
6 – Wordt de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen gevolgd?
7 – Krijgen leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften passende zorg en begeleiding?
8 – Liggen de resultaten van de leerlingen ten minste op het niveau dat mag worden verwacht?
9 – Zorgt de school voor het behoud of verbetering van de kwaliteit van haar onderwijs?

PILOT
Het verhaal rond MRvNS lijkt heel technisch te worden. De kans op nog strakkere normen en regels ligt op de loer.

Zullen we het gewoon simpel houden:

Een pilot per schooljaar 2016-2017, voor B3 scholen en overheidsgefinancierde scholen samen: de één krijgt meer ruimte door overheidsfinanciering, de ander door de compactere 9 kwaliteitsaspecten voor toetsing. Eens kijken of dat tot een evolutie in het Nederlands onderwijs kan leiden. In basis gaat de overheid al uit van financiering voor alle kinderen. Bijkomend voordeel: er hoeft niet gesleuteld te worden aan de richtingen.

Dorien Kok

*Meer ruimte voor nieuwe scholen: naar een moderne interpretatie van artikel 23 een onderwijs
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2015/07/02/kamerbrief-meer-ruimte-voor-nieuwe-scholen-naar-een-moderne-interpretatie-van-artikel-23

**Toezichtkader niet bekostigd primair onderwijs http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/publicaties/2008/toezichtkader-niet-bekostigd-primair-onderwijs.pdf