Tagarchief: Maatschappij

Brief aan de Tweede kamer, betreffende de knelpunten in het VMBO.

Lisette vdBLisette van den Beld wist niet wat haar overkwam toen ze op 10 mei een reactie op het Jeugdjournaal op haar Facebookpagina zette.

“Ik keek vandaag naar het Jeugdjournaal, het item over de Cito-toets wekte zoveel wrevel op bij mij dat ik ze gemaild heb.”

In haar bericht aan het Jeugdjournaal: “De VMBO leerling is zwaar ondergewaardeerd in onze samenleving en wordt maar gepusht om door te stromen naar havo/hbo en zonder het te beseffen werken jullie daar ook aan mee.”

In het filmpje over de Cito-toets was er vooral aandacht voor kinderen met een vwo-advies. Kinderen met een vmbo-advies zouden daar een rotgevoel van kunnen krijgen. Haar verzoek aan het Jeugdjournaal: “Help vmbo-leerlingen ook eens door hun prestaties in beeld te brengen! Wat is onze maatschappij zonder vakmensen als bouwvakkers, verzorgenden, monteurs, winkelmedewerkers, tuinmannen??” 

Haar brief aan het Jeugdjournaal maakte in heel Nederland wat los, zo ook  bij de redactie van het Jeugdjournaal. Ronald Bartlema,  Chef Nos Jeugdjournaal stuurde een brief terug en kwam op de school van Lisette filmen voor de volgende uitzending. Ook de kranten pikten haar schrijven op.

Het bericht van Lisette op Facebook is tot vandaag ruim 37.000 keer gedeeld. Bijna 13.000 reacties op Facebook, die aangaven dat ze haar boosheid begrepen en deelden. Voor Lisette een goede reden om zich ook tot de politiek te wenden, in de hoop dat er vanuit alle politieke partijen aandacht en actie komt om de knelpunten uit het VMBO aan te pakken en op te lossen. Ze deelt in de brief ook de met collega’s gedeelte visie over hoe de knelpunten verbeterd kunnen worden.

Hieronder de brief die ze vandaag verzonden heeft:

Betreft: Knelpunten VMBO

Geachte heer, mevrouw,

Sinds mijn afstuderen in 1997 werk ik in het onderwijs en al in het eerste jaar heeft het toenmalige (i)VBO nu VMBO BBL/KBL mijn hart gestolen. Ik ben gestart als docent scheikunde in het VSO maar de laatste 8 jaar werk ik fulltime als leerlingbegeleider op een grote VMBO school. Hier ligt mijn hart en is mijn overtuiging gegroeid dat alle leerlingen recht hebben op waardering en trots moeten kunnen zijn op zichzelf.

De laatste jaren echter is het overheidsbeleid en de maatschappij zodanig veranderd dat het voor deze groep leerlingen en scholen steeds moeilijker wordt om zich staande te houden. Dat dit gevoel breed gedragen wordt in de maatschappij bleek wel toen mijn brief aan het Jeugdjournaal (d.d. 10-05-2017) massaal gedeeld werd via Facebook (ruim 34.000 keer gedeeld, ruim 77.000 likes en bijna 14.000 reacties) en werd opgepikt door diverse media. Sinds die dag zie ik steeds meer aandacht voor het VMBO en het belang van vakmensen in de media. Op 14 juni, de dag van de examenuitslagen, zag ik zelfs Sander Dekker een variant op mijn woorden gebruiken.

De reden dat ik deze brief naar alle partijen uit de Tweede Kamer schrijf is dat ik hoop dat er vanuit alle politieke partijen aandacht en actie komt om de knelpunten uit het VMBO aan te pakken en op te lossen. Uiteraard heb ik, samen met mijn collega’s, ook een visie hoe onderstaande knelpunten verbeterd kunnen worden. Ik zal mij hieronder echter beperken tot het puntsgewijs benoemen van een aantal knelpunten met daarachter een toelichting waarom de VMBO’s en de leerlingen hierin vastlopen of knel zitten.

1. De beeldvorming in de maatschappij: Vanuit de huidige politiek is er heel veel aandacht voor excellentie. Leerlingen moeten meer mogelijkheden krijgen tot doorstromen, het resultaat van de eindtoets moet steeds hoger en het schooladvies vanuit het PO naar het VO mag naar boven bijgesteld worden na een onverwacht hogere score op de eindtoets (naar beneden bijstellen mag niet!), hoog scorende scholen worden beloond en in de media is er vooral aandacht voor hoge en dus goede prestaties. Aandacht voor de cognitief zwakkere leerling met een beneden gemiddeld IQ die binnen zijn/haar mogelijkheden heel goed presteert is er bijna niet. Door de veranderende maatschappij hebben de VMBO’s steeds meer een negatief imago gekregen. Ouders hebben hierdoor vaak moeite het advies VMBO te accepteren, vooral wanneer het advies basis/kader is. Vanuit het PO komen veel geluiden dat groep 8 docenten veel moeite hebben deze gesprekken te voeren met ouders als zij een hoger niveau willen/verwachten. Er ligt veel druk op de docent om een hoger advies uit te brengen.

2. De bindende schooladviezen vanuit het PO en het niet mogen terugkoppelen vanuit het VO: Er is geen discussie over het advies dat een basisschool meegeeft aan een kind. Het advies is bindend en wordt overgenomen door het VO. Krijgt een kind een hoger niveau advies dan op grond van het leerlingvolgsysteem (6 jaar voortgang zichtbaar) aannemelijk is, dan is de kans zeer groot dat de leerling na 1 of 2 jaar het niveau op het VO niet aan kan. Een Mavo-leerling van een MHV-school zal dan gevraagd worden de overstap te maken naar het kaderniveau op een VMBO-school. Deze leerling heeft het niveau niet kunnen waarmaken en moet overstappen naar een andere school. Vanuit de privacywetgeving mag een VO school deze informatie niet terugkoppelen naar de PO school waar deze leerling vandaan komt. Op deze manier krijgt een PO school geen zicht op het feit of de niveau advisering goed verloopt en ontneem je de groep 8 docenten de kans hiervan te leren en met ouders te spreken over niveau advisering vanuit hun ervaring vanuit eerdere jaren.

3. Het onderbouwrendement: Het onderbouwrendement wordt al sinds jaar en dag gemeten, in kaart gebracht en beoordeeld door de inspectie. Een voldoende onderbouwrendement houdt in dat de leerlingen volgens verwachting vanuit het PO doorstromen naar bepaalde niveaus in de bovenbouw van het VO. Het gaat hier vooral om meetbare cijfers en prestaties. Als VMBO-school strijden wij constant voor een hoger onderbouwrendement. Een frustrerende bezigheid wanneer daarbij de omstandigheden van een kind niet worden meegenomen. Ik kan u als leerlingbegeleider vertellen dat de omstandigheden van een VMBO-leerling “gemiddeld genomen” ongunstiger zijn dan die van een leerling op een MHV-school. Er is voldoende wetenschappelijk onderzoek die dit ook zal bevestigen. “Passend onderwijs” zou gunstiger zijn omdat de verantwoordelijkheid van het onderbouwrendement bij het PO komt te liggen. De advisering van het PO blijkt gemiddeld genomen (over alle niveaus in het VO) goed uit te pakken. Gemiddeld genomen betekent dat er wel wat verkeerde adviezen zijn maar gemiddeld genomen is de advisering goed. U begrijpt toch ook dat de pijn dan haast wel bij het VMBO moet liggen? Terugkoppelen over de voortgang van deze leerlingen mag niet, de overheid accepteert deze verkeerde adviezen als acceptabel? De VO school en dan met name het VMBO kunnen vanwege de (beperkende) cognitieve mogelijkheden van de leerling deze leerling niet altijd op het (te)hoge niveau houden. Een leerling “stroomt af” naar een lager niveau en het onderbouwrendement van een school wordt lager, deze VO school wordt hier weer op afgerekend door de inspectie met een negatieve beoordeling op dat punt.

4. De “afstromende” leerlingen moeten zich inschrijven op een school waar het lagere niveau wordt aangeboden, dit noodzakelijke overstappen kent ook vele knelpunten: Bij mij op school betekent dit elk jaar zo’n 20-25 aanmeldingen voor leerjaar 3 en 10-15 aanmeldingen voor leerjaar 2. In onze regio zijn 5 VMBO-scholen waar 80 – 100 leerlingen herplaatst moeten worden. Nadat wij hebben vastgesteld of de aangemelde leerlingen terecht naar ons zijn verwezen proberen we de toelaatbare leerlingen zo veel mogelijk te plaatsen. Helaas komt voor dat sommige vakrichtingen al helemaal gevuld zijn door de leerlingen die al bij ons op school zitten. De leerling die zich aanmeldt voor leerjaar 3 is dus afhankelijk van de overgebleven plaatsen. Hierdoor gebeurt het vaak dat als de gekozen afdeling vol zit, een leerling theoretisch wel geplaatst kan worden maar dan op een afdeling die niet past bij deze leerling. Voorbeeld: een leerling heeft affiniteit met zorg & welzijn, deze afdeling zit vol maar er is wel plaats bij de afdeling bouw. Deze leerling kan daar praktisch gezien niet geplaatst worden omdat de slagingskans nihil is voor een leerling die op een afdeling zit waar het geen affiniteit mee heeft. Omdat er aan praktijklokalen een maximaal aantal leerlingen zit vanwege de inrichting van het aantal werkplekken en we te maken hebben met veiligheidsregels kan er niet “nog even een leerling bij” en voor 4-5 leerlingen kun je geen extra klas opzetten omdat je daar als VMBO de financiële middelen niet voor hebt. Dit zorgt voor veel verdrietige reacties bij de niet-geplaatste leerlingen en hun ouders, maar ook een groot gevoel van onmacht bij zowel de school waar de leerling naar toe wil als de school waar de leerling vandaan komt.

5. Geen heldere landelijke procedure voor de zij-instroom: De aanmelding zij-instroom komt pas laat op gang, de toeleverende scholen vinden deze gesprekken lastig, ouders en leerlingen willen vaak nog extra tijd om te bewijzen dat ze het wel halen op de huidige school en wachten lang met aanmelden. Hiervoor zijn geen landelijke beleidsregels en geen wettelijke kaders behalve de wet op passend onderwijs die VMBO scholen dwingt deze geschikte leerlingen aan te nemen of te verwijzen naar een andere geschikte school met plek. Tussen de verschillende regio’s zijn grote verschillen qua organisatie van het zij-instroom beleid. Voor 1 mei maakt elke school zijn formatieplan voor het nieuwe jaar, het gros van de aanmeldingen voor zij-instroom komt nadat de formatieplannen al klaar zijn. Het komt voor dat er op geen enkele school meer passende beschikbare plekken zijn voor deze leerlingen in de regio en dan? Daar lopen de VMBO scholen vast. Ook hier stel ik vast dat er in het overheidsbeleid niet nagedacht is over het VMBO.

6. Het aanbod van MBO-niveau 1 en 2 opleidingen wordt steeds minder (vaak de route na het behalen van een diploma VMBO BBL of als een diploma niet haalbaar blijkt): Leerlingen kunnen na het verlaten van het VMBO (al dan niet met diploma) niet altijd meer de richting volgen waar hun hart ligt omdat deze niveaus steeds minder keuze bieden. Gevolg hiervan is dat deze groep een opleiding moet gaan doen waarvoor ze niet gemotiveerd zijn, ik hoef niet uit te leggen dat als er geen motivatie is, de slagingskans ook kleiner is. Halen ze het wel en hebben ze na die demotiverende periode op school nog de energie om een niveau 3 opleiding te starten dan kiezen ze vaak iets totaal anders waarmee de aansluiting niet soepel loopt qua vakinhoud. Zeker voor deze groep leerlingen is dat lastig vanwege hun cognitieve niveau.

7. Opwaartse druk en de effecten daarvan: Naast de al eerder genoemde effecten van de opwaartse druk (knelpunten zij-instroom, onderbouwrendement, PO adviezen) is er een marktwerking rondom het onderwijs ontstaan. Er zijn veel particuliere bureaus opgericht gericht op de verschillende knelpunten voor ouders. Voorbeeld 1: Vanuit diverse persoonlijke overwegingen kiezen steeds meer ouders voor een kindercoach in plaats van dat ze naar de gespecialiseerde Jeugd GGZ gaan als hun kind vastloopt. Kindercoach is geen beschermd beroep en de kwaliteit van deze bureaus zijn zeer divers. De dynamische driehoek school-ouders-leerling worden door de minder goede bureaus niet altijd in een goed evenwicht gebracht en de resultaten die behaalt worden voldoen vaak niet aan het doel dat gesteld werd en noodzakelijk was voor een verdere, betere schoolgang. Voorbeeld 2: De wildgroei van particuliere huiswerkbegeleiding-instituten. Voorbeeld 3: de Cito-training bureaus, de leerling leert de beste strategie hoe hij/zij de citovragen moet beantwoorden. De uitkomst zegt in dat geval dus niets meer over de kennis van deze leerling. De citoscore valt hoger uit en de leerling krijgt een opgehoogd advies dat niet altijd reëel is. Voorbeeld 4: het verkrijgen van een dyslexie- of dyscalculie verklaring, het percentage leerlingen met een verklaring is heel erg hoog. Het programma Rambam heeft in een reportage nog laten zien hoe makkelijk deze soms worden afgegeven. 
Aan een aantal van bovenstaande voorbeelden hangt een flink kostenplaatje dat door veel ouders uit het VMBO niet betaald kan worden omdat deze groep ouders gemiddeld vaak een lager besteedbaar inkomen heeft. De leerlingen uit gezinnen met een hoger besteedbaar inkomen hebben hier profijt van waardoor de kansen van de leerlingen steeds verder uiteen lopen.

8. De aandacht die naar de score van de CITO eindtoets uitgaat: Elk jaar komt CITO met een persbericht over hoe de eindtoets gemaakt is. Dit wordt opgepakt door de media en overal in de media verschijnen deze cijfers. De CITO eindtoets is een toets die test waar een leerling staat qua cognitie, dit is geen prestatiemeter. Een cognitief zwakke leerling heeft uiteraard een lagere eindscore voor deze toets. De gemiddelde score van elke school wordt gepubliceerd in diverse lijsten waar de kwaliteit van de scholen opgezocht kan worden. Uit een gemiddelde citoscore van een school kan echter helemaal geen kwaliteitsoordeel gehaald worden. Een school die een cognitief zwakkere leerling populatie heeft zal altijd zwakker scoren dan een school met een grote groep hoog intelligente leerlingen. Het kan zijn dat de eerstgenoemde school hun leerlingen wellicht tot zeer goede prestaties kan krijgen in verhouding tot de cognitieve mogelijkheden van deze leerlingen. De school met een populatie van hoog intelligente leerlingen kan, ondanks een hoog gemiddelde, toch onder verwachting scoren. Waarom dan toch die aandacht voor CITO elk jaar?

9. Erkenning kennis en deskundigheid van schoolmedewerkers: In de wet op passend onderwijs houdt een school altijd de zorgplicht. Dit betekent dat als een leerling het niet redt op de huidige school en de school handelingsverlegen is, de school samen met de ouders op zoek gaat naar een passende geschikte plek voor deze leerling. Vroeger werd de kennis en de deskundigheid van medewerkers op school zelden in twijfel getrokken en begrepen ouders dat het overstappen soms noodzakelijk was voor een verdere goede ontwikkeling van hun kind. Tegenwoordig zijn er zoveel (zelfbenoemde) deskundigen te vinden via het internet/sociale media dat er een steeds grotere groep ouders is die meer vertrouwen hebben in wat zij lezen van deze deskundigen, dan vertrouwen in de mensen die dagelijks met hun kind werken. Het gevolg is vaak dat ouders en school niet op 1 lijn staan en dat een leerling te lang op een plek blijft die in sommige gevallen zelfs beschadigend is voor deze leerling. Als ouders niet inschrijven op een passende plek of geen stappen ondernemen voor de noodzakelijke hulp kun je als school niets meer dan deze leerling zo goed mogelijk ondersteunen terwijl je handelingsverlegen bent. Dit soort situaties vragen ook veel van het incasseringsvermogen van de klasgenoten en de docenten.

10. De grote hoeveelheid veranderingen die het VMBO heeft gehad en nog krijgt, de werkdruk de financiële druk die dit oplevert: Het vernieuwd VMBO is dit jaar ingevoerd, de docenten zijn in hun taakuren (niet lesgebonden taken) heel hard aan het werk om voor dit vernieuwde VMBO hun lessen te schrijven. Dit vergt echter zoveel tijd en overleg dat de werkdruk door een combinatie van passend onderwijs en de steeds voortdurende veranderingen omhoog schiet. Docenten krijgen vaak extra taakuren voor het organiseren van alles rondom het vernieuwd VMBO, hierdoor zijn zij minder beschikbaar voor het geven van lessen. Een docent die minder lessen geeft is duurder voor de school. Maar hoeveel docenten kun je minder lessen laten geven? Voor het vernieuwd VMBO moeten ook de praktijklokalen aangepast worden en moet er veel nieuw materiaal aangeschaft worden. Al die veranderingen geven veel financiële druk op de VMBO’s die straks door deze druk genoodzaakt zijn keuzes te maken en afdelingen te sluiten. Het sluiten van afdelingen zorgt er weer voor dat minder leerlingen een opleiding kunnen volgen waar zij affiniteit mee hebben en dus voor gemotiveerd zijn. Ongemotiveerde leerlingen zorgen weer voor meer werkdruk bij docenten en een kleinere diplomakans bij de leerlingen.

11. Moet het vernieuwde VMBO het programma aanpassen aan de leerlingen die te laat afstromen naar VMBO. Doordat de afstroom zolang mogelijk wordt tegengegaan stromen binnenkort de leerlingen te laat in. In het vernieuwd VMBO worden de praktijkvakken al in leerjaar 2 gegeven en het praktijkexamen al in leerjaar 3 gedaan. Instromen in leerjaar 3 wordt hierdoor steeds complexer. De docenten moeten dan voor elke zij-instromer een programma op maat maken.
12. De LWOO-gelden: Een andere zorg is de verandering van de LWOO gelden. Nu krijgt een school voor een leerling die extra aandacht nodig heeft nog gelden voor de gehele schoolperiode, straks is dat alleen nog maar voor het eerste leerjaar. Door de verminderde financiële ruimte kun je deze groep leerlingen niet meer de extra steun bieden die zij zo hard nodig hebben.
De VMBO’s zitten klem, klem in de regelgeving, klem in het beeld dat de maatschappij van het VMBO heeft, klem qua financiën, klem in het passend onderwijs dat ze heel graag willen bieden maar niet altijd kunnen bieden en de VMBO docenten zitten klem in de enorme werkdruk die door al dit bovenstaande veroorzaakt wordt. VMBO docenten kiezen vaak heel bewust voor dit type onderwijs, maar wat ik om mij heen zie gebeuren is dat docenten de moed verliezen en steeds minder plezier hebben in hun werk. Het is ook steeds lastiger om docenten te vinden en de docenten die wel beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt kiezen liever voor een schooltype als VMBO-t, havo en vwo.

Ik wil u vragen: Laat dit niet langer gebeuren. Zorg dat u beleid maakt waarbij de VMBO’s gehoord en begrepen worden en zorg ervoor dat deze knelpunten verdwijnen door een solide en betrouwbaar beleid waarbij de VMBO scholen ook financieel de ruimte krijgen de verschillende vakrichtingen open te houden. Ga eens kijken op een VMBO en praat met het team i.p.v. met een overkoepelende organisatie of een (vaak duurbetaalde) adviseur die alles vanaf een bureau ver van de werkvloer bedenkt. Ik nodig u van harte uit om eens op mijn school rond te kijken en in gesprek te gaan met mij en mijn collega’s over de knelpunten in het VMBO. Zowel de VMBO leerlingen als de collega’s die dagelijks zorgen voor deze leerlingen verdienen het om waardering te krijgen.

Vriendelijke groet,

Lisette van den Beld
Leerlingbegeleider VMBO

(Blog van Dorien Kok)

Klik op onderstaande afbeelding om het interview met Lisette in het dagblad De Gooi- en Eemlander te lezen. 

Schermafdruk Lisette

 

 

 

‘Wonderkinderen gezocht’

Maak van het wonderkind geen freakshow

We konden er deze week niet om heen: het nieuws over Laurent Simons. Een amper zes jaar oude jongen die al op weg is naar de middelbare school. Hij slaat niet één klas over, maar bijna de hele basisschool. Conclusie in de media: Laurent is een wonderkind.

Klopt het beeld dat de media en daarmee heel Nederland heeft over dit kind? Moet je dit woord gebruiken voor kinderen? Stel je met deze benadering de misstanden, vooroordelen en weerstand in Nederland aan de kaak rond het thema hoogbegaafdheid, zodat ze opgelost kunnen worden? Of vergroot je alleen maar het idee dat hoogbegaafden freakshows zijn waar je je af en toe over kunt verbazen? Laurent is anders: hij voldoet niet aan de maatstaf die onze op gemiddelden gerichte maatschappij hanteert. Onze maatschappij accepteert het niet als iemand boven het maaiveld uitsteekt en al helemaal niet wanneer de aandacht zelf wordt opgezocht, zoals de vader van Laurent deed.

Kinderen met een IQ van 145 of hoger zijn sterk in de minderheid: ze vormen nog geen 0,1% van de bevolking. De maatschappij is niet voor hen ingericht en is evenmin erg toeschietelijk om ze te helpen wél mee te draaien. Ik werk met deze kinderen en mijn hart huilt voor ze. Ik zie jonge talentvolle kinderen vastlopen, worstelen, verdriet hebben, zich onbegrepen voelen en intussen mogen ze nergens over klagen want hoogbegaafdheid wordt gezien als luxeprobleem. Ze worden (vaak onterecht) met van alles bestickerd en als blijkt dat het aan hun hoogbegaafdheid ligt moeten ze ineens constant bewijzen dat ze slim zijn. Ze worstelen niet alleen tegen het systeem waarin ze niet tot hun recht komen maar ook tegen vooroordelen en weerstand. Het is onverdedigbaar dat kinderen met een laag IQ aan alle kanten worden geholpen, maar kinderen met een hoog IQ zichzelf maar moeten zien te redden.

Een hoogbegaafd kind heeft het nodig om gezien én ondersteund te worden in zijn ontwikkeling en vaak betekent dat inderdaad één of twee jaar versnellen. Ze zijn daarvoor wel afhankelijk van een omgeving (ouders, school en medescholieren) die voor ze die open staat, zonder vooroordelen. Een kind ontwikkelt zich goed in een omgeving van wederzijdse interesses en waarden, van gelijk niveau en gelijke ontwikkeling.

In Thea Beckmans boek over hoogbegaafde kinderen is er ook één die genadeloos vastloopt. Het verhaal vertelt over twee kinderen die zo slim zijn dat ze twee klassen mochten overslaan. De één gaat naar het gymnasium, de ander moet van diens vader een vak leren, zodat hij later aan de slag komt. Met Wijntje, het meisje dat naar het gymnasium mag, gaat het goed. Met Tom gaat het eerst helemaal fout, tot men zich beseft dat ze hem blokkeerden in zijn natuurlijke ontwikkeling.

Laurent is qua leerstof behoorlijk versneld. Verbreden, verdiepen, funderen en vaardigheden leren zijn daarnaast ook aandachtspunten voor een kind die een versnelde ontwikkeling doormaakt. Hij lijkt mazzel te hebben met ouders die de middelen hebben om keuzes te kunnen maken. Ik hoop echter dat het de extreme versnelling, het gebruik van het woord wonderkind en de aandacht in de media hem niet gaat schaden. Ook hoogbegaafde kinderen hebben recht op onderwijs dat aansluit bij hun kunnen.

– Dit opinistuk is geschreven naar aanleiding van de grote, veelal ongenuanceerde aandacht hiervoor in de media, de tevens ongenuanceerde reacties vanuit de maatschappij hierop en de oproep in de Telegraaf ‘Wonderkinderen gezocht’. –

Dorien Kok
http://DorienKok.nl

Het pestprotocol, oftewel ‘Als het kalf verdronken is…’

pestenIn het nieuws in september 2016: Pestprotocollen van scholen zijn niet effectief genoeg. Ondanks alle maatregelen worden kinderen nog steeds te vaak gepest. Dat constateert Kinderombudsvrouw Margrite Kalverboer na gesprekken met kinderen tijdens haar Kinderrechtentour. “Pesten is nog steeds een groot probleem.”

In het nieuws, eerder in september 2015: ‘Scholen schenken deze week extra aandacht aan pesten’. Een bevestiging van wat de Kinderombudsvrouw later in 2016 benoemt.

‘Als het kalf verdronken is…’
Het pestprotocol is de omgekeerde wereld. Anders gezegd: het is ‘als het kalf verdronken is, dempt men met een beetje mazzel de put’ beleid.

Keuze uit 9 anti-pestmethodes
Staatssecretaris Dekker heeft in 2015 met zijn plan van aanpak tegen pesten scholen verplicht te kiezen voor één van de 9 anti-pestmethodes die door het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) als bewezen effectief zijn aangemerkt. De 57 meest gebruikte methodes zijn door een commissie van het NJI geanalyseerd op hun effectiviteit. 48 van de 57 anti-pestprogramma’s zijn door de commissie afgewezen. Voor de overige methodes is er sprake van kritiek.

Wetenschappelijk onderzoek naar anti-pestprogramma’s
Tussen 2015 en 2017 onderzochten vooraanstaande wetenschappers de vraag in hoeverre antipestprogramma’s effectief zijn. De onderzoekers werkten daarbij samen met aanbieders van antipestprogramma’s en met scholen die deze programma’s gebruiken.  Uitkomst: het effect van anti-pestprogramma’s op scholen is vaak nihil:
Bij meer dan de helft van de basisschoolleerlingen die ‘pestlessen’ krijgen, hebben die amper effect. Van een aantal veelgebruikte methoden kan het effect niet worden bewezen. ‘De gronden waarop die lessen zijn gekozen, zijn soms verbazingwekkend.’

In het AD van 24 mei 2018: “Uit het onderzoek blijkt dat het bij vier lespakketten lukt om binnen een jaar het pesten terug te dringen. Maar met een methode als de Kanjertraining, die op liefst 2.500 scholen gebruikt wordt, lukt dat in veel gevallen niet. Ook het programma PAD heeft binnen een jaar geen aantoonbaar effect. Onder de streep gebruikt meer dan de helft van de scholen een programma dat binnen een jaar geen aantoonbaar effect liet zien. Scholen moeten zich achter de oren krabben of ze op de goede weg zijn, constateert Bram Orobio de Castro van de Universiteit Utrecht. ‘De gronden waarop die lessen zijn gekozen, zijn soms verbazingwekkend. Omdat de gemeente er subsidie voor geeft, bijvoorbeeld. Of omdat leraren en kinderen de lessen leuk vinden – terwijl ze voor gepeste leerlingen nu helemaal niets blijken te doen.’ ”

Deze website geeft informatie over het onderzoek ‘Wat werkt tegen pesten?’ en de resultaten ervan: https://www.uu.nl/onderzoek/watwerkttegenpesten.

Pestprotocollen zijn voornamelijk reactief, curatief en beleidsgericht
Pestprotocollen, of dit nu op op school is of op het werk, zijn voornamelijk reactief: we reageren – dat hoop ik tenminste – op wat we zien of horen. Pestprotocollen zijn voornamelijk ook curatief: we straffen, schorsen eventueel. Het plaatsen van camera’s wordt preventief genoemd, maar is eigenlijk ook een curatieve maatregel.

Reacties van scholen, bedrijven en de maatschappij zijn ook vaak beleidsgericht: “We hebben het protocol gevolgd, dus ons valt niets te verwijten.’ Het wordt opgelost door elkaar de hand te schudden en sorry te zeggen, zonder te kijken wat er onder pestgedrag ligt en of de basisafspraken ten aanzien van hoe we met elkaar omgaan wel afdoende aanwezig zijn, helder genoeg zijn of toegepast worden. De afgelopen jaren hebben we daarbij helaas moeten constateren dat reactief en curatief omgaan met pesten niet werkt.

Het kan ook anders
Je kunt kiezen voor een goedgekeurde anti-pestprotocol, het kan echter ook anders -vanuit het startpunt gedrag bij een ander begint bij jezelf: wij bepalen samen hoe een ander zich gedraagt. Zaandam is daar een voorbeeld van. Geven we ruimte voor fout gedrag dan krijgen we fout gedrag. Corrigeren we fout gedrag niet direct dan groeit fout gedrag, loopt het uit de hand. Wij volwassenen zijn de spiegel voor gedrag van kinderen en andere volwassenen. Wij doen gedrag voor. Wij laten het zo ver uit de hand lopen dat politie het nu op moeten lossen, waarbij de politie zelfs hardop bekritiseerd wordt.

Het zelfde geldt voor alcohol in het verkeer: wij schenken op onze feestjes glaasjes alcohol in voor mensen waarvan we weten dat ze gewoon nog in de auto stappen. We staan er bij, kijken er naar en lachen er over…. Totdat het echt fout gaat, dan komen die kalf en de put weer langs.

Sociale veiligheid in school
Hoe zorg je nu voor sociale veiligheid in school, ook voor de leerkrachten en ouders?
In basis op dezelfde manier als thuis, op je werk en in de maatschappij:
Alle leerlingen wordt uitgelegd dat je niet kunt functioneren in een groep zonder afspraken, omdat niet iedereen zich dan prettig voelt in de klas. Ieder kind mag noemen waarom hij/zij zich soms niet prettig voelt, waar het last van heeft. Ook de juffen mogen dit doen. Alle opmerkingen worden op het bord opgeschreven en worden samengevoegd tot enkele regels. De juffen voegen de regel dat pesten ALTIJD gemeld moet worden toe. Deze regels worden door de kinderen en juffen samen ondertekend. Een kopie van de regels gaat ter ondertekening ook naar de ouders, het team en de overblijf – met de vraag of ze eventueel nog iets toe willen voegen en de verplichting pesten ook te melden, ook als het om volwassenen gaat. Deze aanpak is integraal, structureel en leidt tot attitudeverandering. Het is geen antipestmethode, maar een strategie voor scholen – zonder hierbij afhankelijk te zijn van derden – om hun eigen problemen zelfstandig op te lossen. Een omgekeerde piramidemodel, waarbij je bij de kinderen begint en doorwerkt naar ouders, team, bestuur etc. Toepasbaar op je werk, buurt en ook in de maatschappij.

Vergelijk maar eens het gedrag op een hockeyveld of bij een rugbywedstrijd met gedrag bij voetbalwedstrijden. Een groot verschil, puur door (het gemis van) duidelijke omgangsafspraken.

Omgangsafspraken
Dus geen pestprotocol dat ergens in een la ligt te verstoffen en bij klachten op tafel wordt gelegd, maar samen besluiten hoe we met elkaar omgaan en in de schoolgids, bij de ingang van de school en in de klas een zeer duidelijke melding: ‘Wie hier binnenkomt houdt zichzelf én anderen aan deze hierbij genoemde afspraken’.

Dorien Kok
http://DorienKok.nl

*Met dank aan Bob van der Meer*

Laatste update: 25 mei 2018

Anders zijn.

Rood haarOp weg naar huis na een bijeenkomst over hoogbegaafdheid speelde de zin ‘een vloek of een zegen’ door mijn hoofd.

Een andere groep mensen waar de zin ‘een vloek of een zegen’ regelmatig op zal komen is de roodharigen. Rood haar is de meest zeldzame haarkleur bij de mens, gemiddeld maar 1% van de wereldbevolking heeft rood haar.

Klinkt misschien raar om deze twee groepen te vergelijken, maar voor beide geldt: het is aangeboren: ze zijn anders, alleen is de herkenning van het anders zijn bij roodharigen duidelijk visueel.

2-3% van de wereldbevolking is hoogbegaafd. Hoogbegaafdheid herken je – als het kind zich tenminste goed ontwikkeld – niet aan de buitenkant, maar vanuit interactie. Dan is het nog de vraag of je het herkent. En ook of je het niet vertaalt naar een andere conclusie.

De ontwikkeling van de hersenen verloopt bij een hoogbegaafde anders, er worden meer neurobanen ontwikkeld dan bij een niet hoogbegaafd iemand. Er zijn dus meer verbindingen in de hersens aanwezig. Dit betekent dat het hele denk- doe- en leer- en ontwikkelingsproces anders verloopt. Iets waar je als kind niets aan kunt doen, je hebt het meegekregen uit je familie.

Afhankelijk van waar je bent in de wereld is er sprake van eigenlijk geen roodharigen tot 13% in Schotland. Van verre herkenbaar door de bleke huid, van dichtbij aan vaak bijkomende sproeten. Van diep koperrood tot bleek oranje. En dat omdat je simpelweg twee genen hebt voor rood haar.

Erfelijkheid speelt dus bij beide een grote rol. Je kunt iemand niet hoogbegaafd maken – ook al denken velen dat de ouders dat express doen, net zoals je iemand geen echte roodharige kunt maken. In de praktijk vrijwaart de erfelijkheid en dat je er dus niets aan kunt doen je echter niet van buitensluiting en jarenlang geknok tegen discriminatie ten spijt.

Zowel roodharigen als hoogbegaafden lopen tegen bepaalde zaken op: anders zijn dan de rest is een issue in deze maatschappij. Het valt bij de kinderen zelf ook al op jonge leeftijd op dat ze anders zijn. Niet alleen vanuit eigen inzicht, maar ook omdat de wereld om hun heen heel duidelijk aan geeft dat dit zo is: door buitensluiting, pesten en benoeming: ‘stoplicht! Wanneer spring je op groen’ of ‘vuurtoren’ als je rode haren hebt, ‘nerd’ en ‘geek’ bij een slim kind.

Oorzaak? De mens is een groepsdenker, vanuit de gedachte van harmonie en veiligheid. Het is buigen of breken: meedoen of afvallen. Dus: je haar verven of je gedrag aanpassen.

Ditzelfde zien we in de dierenwereld. Wie niet lijkt op de groep, er anders uit ziet of anders denkt hoort niet bij de groep. Dit om de groep sterk te houden. Wie anders is, is een bedreiging voor de groep. De groep heeft altijd gelijk, zelfstandige keuzes maken is lastig als je in een groep zit. Een enkele individu uit de groep die wel open staan voor hen die anders zijn worden gezien als niet loyaal aan de groep, is ook een bedreiging. Een groep is als een blok, het heeft geen veerkracht.

Zij die anders zijn willen natuurlijk ook bij een groep horen. Ook zij willen harmonie en veiligheid. Maar wat als er weinig gelijken (peergroep) is, moet je jezelf dan maar aanpassen om er alsnog bij te horen?

Voor een roodharige stopt het hier, aanpassing is niet mogelijk – buiten het verven van je haar. En dan blijven de sproeten en bleke huid nog over. Voor een hoogbegaafde ligt dit anders: mede door de aangeboren extra alertheid richting de omgeving en visie op hoe de buitenwereld in elkaar steekt weet een hoogbegaafde welk gedrag te tonen om er schijnbaar bij te horen. Schijnbaar, ze blijven immers anders dan de groep. Daarbij is er een gigantisch groot risico op verlies van eigen identiteit.

Wat lastig is dat tegenstellingen elkaars taal vaak niet spreken, zowel echt de taal als de onderliggende boodschap. Het woord hoogbegaafd zegt niet dat diegene die niet hoogbegaafd is dom is. Zo wordt het echter vaak wel gelezen.

Gelukkig zijn er genoeg plaatsen in de wereld waar ook buitenbeentjes wel kunnen opbloeien. In meer primitievere volken worden buitenbeentjes, zoals albino’s of mensen met huidziektes, veel harder buitengesloten dan wij doen in onze randstedelijke sociotopen. Op veel plaatsen in de wereld, bijvoorbeeld grote steden, zijn we onze primitieve neiging tot groepsconformatie aan het ontgroeien.

Wanneer mensen zich niet bedreigd voelen, gewend zijn aan uitzonderingen of geleerd hebben om hun natuurlijke instinct tot buitensluiten te overstijgen, krijgen ook minderheden de kans om te floreren. Zo worden veel roodharigen juist geroemd om hun prachtige koperrode lokken. Gelukkig maar, want anders-zijn kan voor de hele maatschappij van onschatbare waarde zijn.

Als wij als volwassenen het belang van anders zijn uitleggen aan onze kinderen, een voorbeeld zijn daarin. Dan wordt anders zijn gewoon, wat het eigenlijk ook is.

Als je goed nadenkt over ‘anders zijn’ realiseer je dat dit onderdeel is van de natuur: links – rechts, ying –yang, groot – klein, jong – oud, goed – kwaad. Allemaal natuurlijke tegenstellingen die los van elkaar niet kunnen bestaan en benodigde diversiteit geven. Zonder hoog is er geen laag. Die diversiteit zorgt er voor dat de wereld zich blijft ontwikkelen.

Iedereen heeft unieke kenmerken. Alles is echter op de een of andere manier met elkaar verbonden, we vullen elkaar aan of remmen elkaar af indien dit nodig is. Verbinding is dus belangrijk om allemaal staande te blijven. Hoe groter de diversiteit binnen een systeem, hoe veerkrachtiger het is. Juist diversiteit geeft harmonie en veiligheid.

We moeten werken aan een samenleving waarin mensen zich niet meer bedreigd voelen door andermans ‘anderszijn’. Kun je jezelf open naar anderen opstellen en de ruimte geven, kunnen we elkaar aanvullen en versterken.

Dorien Kok
http://DorienKok.nl

Met dank aan Francisca Eitjes.

We are the people we’ve been waiting for

Een ongemakkelijke waarheid over onderwijs: de wereld verandert snel, maar de scholen blijven hetzelfde. Wat zijn de gevolgen voor de kinderen en kunnen zij onder deze omstandigheden hun talenten ontplooien?  We are the people is een onafhankelijke, provocerende film over onderwijs. Met bijdragen van onder andere Germaine Greer, Richard Branson en Ken Robinson, Henry Winkler, Bill Brysen en vele anderen.

We are the people we’ve been waiting for

In deze documentaire worden vijf jongeren gevolgd binnen het onderwijssysteem in Groot-Brittannië. Een onderwijssysteem dat jongeren moet voorbereiden op complexe vraagstukken in de huidige maatschappij en die van de toekomst, die moet aansluiten bij de dynamische globaliserende wereld, waar technologie een steeds grotere rol gaat spelen. De boodschap in de documentaire is dat het onderwijssysteem hierin faalt.

H.G. Wells: ‘If catastrophe is to be avioded, education has to triumph!’

Bekijk de film:

Duur: 55.52 min

Dorien Kok
http://DorienKok.nl

Een vol hoofd – balans tussen denken, voelen en doen.

Een vol hoofd: een volwassene spreekt ervan als hij of zij een lange dag vol vergaderingen heeft gehad en daarna hoofdpijn heeft. Of als hij of zij slecht geslapen heeft: te veel aan mijn hoofd momenteel.

Het lijkt soms net of we dit niet als van toepassing zien bij kinderen.

Bij kinderen kan dit ook echt het geval zijn. Zij hebben lange en drukke dagen, de lat van de maatschappij ligt ook voor kinderen hoog. Veel input op school, na school en daar nog de virtuele (speel)wereld bij opgeteld. Buitenspelen en andere niet-beeldschermgebonden activiteiten raken uit de mode.

Zij, maar ook wij, brengen steeds meer tijd door met ons hoofd: televisie, (spel)computers, smartphones, de iPods & iPads geven continue – ja, tegenwoordig ook op school en het werk – prikkels, flitsende informatie en stapels aan kleuren door. De maatschappij vraagt bijna 24 uur per dag onze aandacht. De genoemde beeldschermen werken als magneten op je lichaam. Denk maar eens aan hoe moeilijk het is om te reageren op een ander als je naar een spannende film kijkt. Je vergeet gewoon de wereld om je heen. En alles wat je ziet wordt opgeslagen in het hoofd. Je bent alleen in je hoofd bezig en de balans met je lichaam en je omgeving valt weg. De functie ‘doen’ valt helemaal weg. De belangrijke onderlinge afstemming tussen het denken, voelen en doen raakt dus in onbalans.

Het zien is altijd de belangrijkste zintuig geweest: beelden zien en daarna reageren om te overleven. Voor velen geeft onbalans met het voelen en doen problemen.

Om duidelijk te maken dat een kind soms ook een vol hoofd heeft en moeite kan hebben met oa prikkelverwerking en opslag van informatie heb ik hieronder 2 foto’s van tekeningen geplaatst, gemaakt door een kind. Het kind heeft  leerproblemen, automatiseringsproblemen en daarbij last van motorische onrust en onoplettendheid, wat logisch is als je hoofd vol zit. Informatie filteren is dan ook zeer moeilijk. Mogelijk is er in andere, vergelijkbare situaties ook sprake van hoogbegaafdheid en/of diagnoses als ADHD, ADD, autisme, dyslexie, dyscalculie en/of dyspraxie etc. en/of leert het kind bij voorkeur visueel.

De linker hoofdafbeelding geeft de chaos en ongeordendheid van het hoofd van het betreffende kind aan voor dat er sprake was van Ik leer anders coaching. De coach heeft met het kind gesproken over hoe het in het hoofd was, of er orde was en of dat het hoofd vol was. Kinderen kunnen heel mooi aangeven of dit zo is. Het kind heeft thuis de tekening gemaakt zoals diens hoofd er voor de start uit zag.

De rechter hoofdafbeelding laat de orde zien na 4 weken aan de slag te zijn geweest met het kind. Het verschil is gigantisch, niet alleen qua tekening maar ook bij het kind zelf. Door het kind inzicht en tools te geven, in dit geval via de methode Ik leer anders, kon het kind zelf meer voor de rust in het hoofd zorgen. Het hoofd is minder vol en geordend. De verandering bij het kind was ook buiten de tekening heel duidelijk: minder motorische onrust, beter kunnen organiseren/plannen & automatiseren en meer grip op zichzelf en de wereld om het kind heen. Balans tussen denken, voelen en doen.

Buiten methodes als Ik leer anders kunnen haptonomie en senso-motorische integratie therapie zorgen voor een betere balans tussen denken, voelen en doen.  Ik werk daarom in praktijk ook samen met erkende therapeuten op dit gebied.

Voor de tekeningen dank ik UniekeWijze.

Voor hoofd ordenen

Voor hoofd ordenen

Na hoofd ordenen

Na hoofd ordenen