Categorie archief: Ontwikkeling

Verwijzing naar speciaal onderwijs

Volgens artikel 24 van het VN-gehandicaptenverdrag mogen leerlingen niet vanwege hun beperking worden „uitgesloten van het algemene onderwijssysteem”. 

De Verenigde Naties: “dit betekent dat landen er geen regulier en speciaal systeem op mogen nahouden.” Landen mogen inclusief onderwijs geleidelijk invoeren, een termijn noemt het verdrag niet.

Volgens de Wet gelijke behandeling zijn scholen al jaren verplicht leerlingen met een beperking toe te laten, tenzij zij hiervoor aanpassingen moeten doen die „onevenredig belastend” zijn.

Nederland heeft in 2014 de Wet Passend onderwijs ingevoerd.  Met Passend onderwijs wil de overheid bereiken dat:

  • alle kinderen een passende plek in het onderwijs krijgen;
  • een kind naar een gewone school gaat als dat kan;
  • een kind naar het speciaal onderwijs gaat als intensieve begeleiding nodig is;
  • scholen de mogelijkheden hebben voor ondersteuning op maat;
  • de mogelijkheden en de onderwijsbehoefte van het kind bepalend zijn, niet de beperkingen;
  • kinderen niet meer langdurig thuis komen te zitten.

Op 12 april 2016 is het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH) aangenomen in de Eerste Kamer, met startdatum juli 2016.  In dit verdrag wordt nadrukkelijk verwacht van landen dat ze streven naar een inclusieve samenleving, en dus ook inclusief onderwijs.

Het ministerie van OCW vult het streven naar inclusief onderwijs in vanuit Passend onderwijs. Passend onderwijs is echter niet hetzelfde als inclusief onderwijs, het systeem van speciaal onderwijs blijft bestaan. Dit betekent dat verwijzing naar het speciaal onderwijs nog steeds gebeurt in Nederland. Lees hier meer over het verschil tussen Inclusief onderwijs en Passend onderwijs.

Scholen moeten vanuit het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap  toegankelijker gemaakt worden voor kinderen met een beperking. De overheid moet niet alleen streven naar onderwijs waar kinderen met én zonder beperking samen kunnen leren, werken en spelen, ze moet ook actief acteren en sturen op maatwerk in de klas  en inclusief onderwijs op school. Alleen zo kunnen we stigmatisering van leerlingen met een beperking stoppen.

Meer informatie over het VN verdrag vindt u bij Ieder(in).
Meer informatie over inclusief onderwijs vindt u bij In1School.

Huidige procedure Rijksoverheid – verwijzing naar speciaal onderwijs

Toelating leerling tot het speciaal onderwijs

kinderen‘Het speciaal onderwijs is er voor leerlingen die specialistische of intensieve begeleiding nodig hebben. Bijvoorbeeld omdat zij een handicap of stoornis hebben. Uw kind moet toestemming krijgen om speciaal onderwijs te volgen. Dit is een toelaatbaarheidsverklaring (TLV). Voor slechtziende, blinde, slechthorende of dove kinderen gelden andere toelatingsregels.’

Toelaatbaarheidsverklaring

‘Deze verklaring is een bewijs dat uw kind recht geeft op een plek in het speciaal onderwijs. De school voor speciaal onderwijs vraagt de toelaatbaarheidsverklaring aan bij het samenwerkingsverband. Een samenwerkingsverband bestaat uit een samenwerking tussen gewone scholen en scholen uit het speciaal onderwijs uit een bepaalde regio.’

Toelating slechtziende, blinde, slechthorende, dove kinderen

‘Is uw kind slechtziend of blind? Of slechthorend of doof? Dan onderzoekt de Commissie voor Onderzoek van de school of uw kind speciaal onderwijs mag volgen. In deze commissie zitten onder andere een leerkracht, spraaktaaldeskundige en een maatschappelijk werker.’

Waarom de aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring? 

  • omdat de leerling meer nodig heeft dan de basisondersteuning biedt
  • omdat de extra hulp niet in de gewone school gegeven kan worden
  • omdat de extra hulp niet genoeg effect heeft
  • een toelaatbaarheidsverklaring wettelijk nodig is voor plaatsing in het speciaal basisonderwijs (SBO) en speciaal onderwijs (SO)

TLV-commissie

Vragen waarop de TLV-commissie graag een antwoord wil hebben om kinderen in aanmerking te laten komen voor een toelaatbaarheidsverklaring.
1. Wat zijn de onderwijs- en ondersteuningsbehoeften van deze leerling?
2. Wat heeft de school er aan gedaan om hieraan tegemoet te komen?
3. Welke interventies waren succesvol en waarom?
4. Wat is er niet gelukt en waarom niet?
5. Als er onderzoek heeft plaatsgevonden (intern of extern) wat is er dan gedaan met de resultaten van de onderzoeken en wat was daarvan het effect.
6. Is er een verslag van de bijeenkomst waarin besloten is tot aanvraag van de TLV en welke deskundigen zijn betrokken geweest bij die afweging? Voeg dit verslag toe.
7. Wat is de visie van de ouders?
8. Waarom denk je dat deze leerling (nog steeds) is aangewezen op speciaal (basis) onderwijs?
9. Welke andere vormen van onderwijs zijn overwogen? Wat waren de argumenten voor en/of tegen deze vormen van onderwijs?

In een dossier moeten altijd de meest recente onderzoeksverslagen en leervorderingen worden toevoegen! Het dossier moet in zijn geheel als één PDF bestand aangeleverd worden. Lees hier meer over de toelaatbaarheidsverklaring.

Niet eens met de verwijzing naar speciaal onderwijs

Ouders kunnen in de huidige situatie bij geschillen over toelating en verwijdering bezwaar maken bij de school en vervolgens beroep aantekenen bij de rechter. Tevens bestaat de mogelijkheid om de Commissie gelijke behandeling in te schakelen. Gebleken is echter dat er behoefte bestaat aan een aanvullende voorziening, waarbij het ouders vrij staat om hiervan wel of niet gebruik te maken.

In het amendement 91 op de Wet Passend onderwijs wordt deze aanvullende voorziening geregeld. Er is  één landelijke geschillencommissie (voor po, (v)so en vo gezamenlijk) die oordeelt in geschillen over (de weigering van) toelating van leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de verwijdering van leerlingen alsmede over het ontwikkelingsperspectief.

Geschillencommissie passend onderwijs (GPO) 

Lees ook: – Wet- en regelgeving rondom ouderschap en onderwijs                  

                  – Als je er niet uit komt met school

Dorien Kok
http://I-CARUS.info

Bronnen: Samenwerkingsverband Waterland Primair onderwijs & Amstelronde Passend Onderwijs

 

Schrijf het belang van extrinsieke motivatie niet af.

Hands Holding a Seedling and SoilNiets is mooier dan een kind laten groeien vanuit diens natuurlijke nieuwsgierigheid. Bij alles wat een kind doet is er sprake van leren. Ontwikkelen en groeien doe je echter niet alleen. Altijd is er die interactie met de omgeving.

Motivatie is een grote factor in onderwijs, werk en opvoeding. Motiveren kan je op verschillende manieren doen. Intrinsiek (vanuit eigen wil) of extrinsiek (van buiten af). Dat je in moet zetten op puur en alleen intrinsiek leren is iets wat steeds vaker genoemd en gedaan wordt in bepaalde vormen van onderwijs. Het is op zich goed dat er meer wordt ingezet op intrinsieke motivatie, op het aansteken van een vlammetje bij een kind. Dit betekent echter niet dat extrinsieke motivatie compleet ‘fout’ is en volledig vermeden moet worden. Al jaren is extrinsieke motivatie zo’n beetje de gebeten hond in artikelen over onderwijs, werk en opvoeding, omdat men alleen de negatieve kant ziet.  Die denkwijze (deCharms, 1968; Deci, 1975) blijkt echter al lang achterhaald.

Wat ook meespeelt in de negatieve beeldvorming is de grote bekendheid van één van de vormen van extrinsieke motivatie: ‘externe regulatie’. Deze draait puur om straf of om beloningen krijgen. Dit geeft geen positief effect op de intrinsieke motivatie omdat deze stress, druk of gevoelens van verplichting geven. De kans op een negatief effect op de intrinsieke motivatie lig continue op de loer.

Als de externe druk naar binnen slaat, of een kind zichzelf druk oplegt spreek je over ‘geïntrojecteerde regulatie’ (Deci en Ryan, 1985). Dit laatste zie je vaak bij kinderen die de lat zeer hoog leggen voor zichzelf of perfectionistisch zijn (Soenens, Vansteenkiste, Luyten, Duriez en Goossens, 2005). Gevoelens variëren van trots tot diepe teleurstelling, afhankelijk van of ze de door hun gestelde doelen halen of niet. Deze vorm van extrinsieke motivatie kan dus zowel positief als negatief zijn, vraagt spiegeling en goede begeleiding door de leerkracht.

Intrinsieke en extrinsieke motivatie zijn geen tegengestelden (Deci en Ryan, 2000). Eeuwig blijven wachten op dat er intrinsiek iets ontstaat, verbinding komt met iets waar je nog niets van weet of wat je nog niet kent is daarom niet handig of verstandig als je het hebt over een proces van doorgaande groei of ontwikkeling. Er moet ook een verbinding liggen, vanuit eerdere ervaringen of aangeleverd door uitwisseling met de omgeving. En er moeten daarbij geen blokkades voorhanden zijn.

Faalangst kan intrinsieke motivatie knap in de weg staan. Dat je beschadigd bent geraakt in een eerdere (onderwijs)situatie of lang hebt stil gestaan in je ontwikkeling ook. En niet ieder kind ontwikkelt zich in balans, zonder hindernissen of ongemakken. Een drempel is dan gauw opgebouwd. Of een kloof, die verdere groei en ontwikkeling in de weg gaat staan.

Als leraar of school puur gaat zitten wachten tot een kind zelf tot intrinsieke motivatie komt vormt een risico voor diens ontwikkeling. Het is als wachten op een bus, waarvan je niet weet of die komt. Je gaat dan ook voorbij aan dat wat werkt voor de individuele mens. Een in balans zijnde en op de persoon en situatie of context afgestemde combinatie van intrinsiek en extrinsiek werkt het beste, waarbij er nadruk op de intrinsieke motivatie ligt.

Extrinsieke motivatie kan net dat zetje geven om door te zetten als je angst hebt om aan iets nieuws te beginnen, dat wat je doet gaat vervelen, je de drive of flow even kwijt bent of je je verveelt en niets weet te beginnen. Het kan een kind over de drempel helpen of een brug over de kloof vormen. Zelfsturend leren stimuleren en daarbij diep en actief zijn net zoals bij intrinsieke motivatie. Het kan de drijfveer zijn om aan de slag te gaan, de intrinsieke motivatie komt dan later.

Het uitleggen van bijvoorbeeld een ‘waarom’ kan ook een extrinsieke, positieve rol spelen als er geen sprake is van intrinsieke motivatie. Als je een kind vraagt of het zijn bed uit wil komen mist het vaak de motivatie. Zeg je daarbij dat jullie naar een pretpark gaan (extrinsieke motivatie) dan staan ze in no time naast hun bed, aangekleed en al. Roepen ze dat jij op moet schieten…..

Als volwassene ken je de wekelijks drempel richting de sportschool vast wel, de motivatie extrinsiek maken door in het begin met vrienden af te spreken werkt goed.

Deze positieve derde vorm van extrinsieke motivatie noemt men ‘internaliseren’ of geïdentificeerde regulatie (Deci en Ryan, 2000). De motivatie start extern. Deze extrinsieke vorm van motivatie vormt een succes omdat er sprake van psychologische vrijheid en keuze, persoonlijke verantwoordelijkheid en er recht wordt gedaan aan het gevoel van autonomie. Persoonlijk positieve waarde en interesse (verinnerlijking) spelen bij een belangrijke rol, wat een vrijwillige reactie oplevert.

Spellen kennen ook vaak een combinatie van intrinsieke en extrinsieke motivatie. Gamification (spelelementen inbouwen in niet-spel situaties) in onderwijs blijft door te verdienen badges en munten grotendeels extrinsiek. Haal de beloningen weg en een kind stopt met spelen. Samenspel en uitwisseling kunnen hier een vervanging vormen voor deze extrinsieke motivatie.

Geïntrojecteerde regulatie kan een positief effect hebben, geïdentificeerde regulatie heeft dit sowieso. Voor een goed leer- en ontwikkelproces heb je zowel intrinsieke als extrinsieke motivatie nodig. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.  Ook als is de motivatie extrinsiek (Vansteenkiste, 2003). Schrijf het belang van extrinsieke motivatie dus niet af.

Onderwijs is daarbij nooit alleen te baseren op intrinsieke motivatie gezien de leerplicht. Dat is momenteel nog een knap sterke vorm van extrinsieke motivatie.

De leraar speelt een belangrijke activerende en stimulerende rol in motivatie, vanuit de factor verbondenheid. Competentie en autonomie spelen hier een even grote rol in. (zelfdeterminatietheorie Deci & Ryan). Voor autonomie geldt natuurlijk dat deze pas toe neemt met de adolescentie, als het kind zich los begint te koppelen van diens omgeving (Arnett & Hughes, 2012) en de wil tot het nemen van verantwoordelijkheid en zelfsturing ten aanzien van gedrag, emotie en aandacht toeneemt. Op jonge leeftijd speelt structuur (op school) ook een rol bij intrinsieke motivatie.

Wil je hier meer over weten? Lees dan ‘Willen, moeten en structuur: over het bevorderen van een optimaal leerproces.‘ (Vansteenkiste, Sierens, Soenens en Lens 2007)

Dorien Kok

Schrijven met je oren? #dyslexie

We gebruiken de hele dag taal, maar wat weten we er eigenlijk van? Op school zijn we er uren mee bezig: welke regels zijn er, hoe schrijf je een woord zoals het hoort. Moeilijke woorden en teksten leren lezen, schrijven en begrijpen.

Taal is niet nieuw voor je als je op school komt. Je hebt in de jaren er voor al een aardige woordenschat opgebouwd, weet al op jonge leeftijd welke woorden je wel of niet in bepaalde situaties kunt toepassen en wat de juiste woordvolgorde is. Je ontwikkelt je daar op een natuurlijke manier in, breidt je woordenschat in de loop der jaren uit.

Taal is een communicatiemiddel. Jij kunt aan een ander duiden wat je wilt, nodig hebt. Andersom ook. Taal helpt je om elkaar te begrijpen, informatie te geven en emotie te duiden. Je kunt ervaringen en belevenissen met elkaar delen door taal. Het is dus goed dat er taalafspraken zijn, om het communiceren zo goed mogelijk te laten verlopen. Met ‘handen en voeten’ kom je op vakantie in een ander land ook best wel ver, maar in het dagelijks leven is dat natuurlijk niet afdoende.

Inzicht geven aan kinderen in wat taal eigenlijk is helpt kinderen in hun taalontwikkeling. Inzicht over hoe ze zelf met taal omgaan ook. Zeker ten aanzien van spelling. Veel kinderen vinden spelling lastig: je moet zoveel afspraken onthouden. En er zijn zo veel uitzonderingen! Taal is ook best wel vaak onlogisch.

Kinderen die problemen hebben met het juist spellen lopen vaak ook tegen leesproblemen aan. Wanneer kinderen hun eigen teksten en boeken kunnen kiezen – die aansluiten bij hun ontwikkeling of interesses, zijn ze automatisch ook veel meer gemotiveerd om te lezen. En dan kan zelfs een Donald Duck pocket het juiste leesvoer zijn!

Best wel veel kinderen – daarnaast ook volwassenen – weten niet hoe ze de spellingregels correct toe moeten passen. Ik werk met kinderen aan hun taalinzicht, zonder het regels leren in de klas te verstoren.

In de sessies die ik met kinderen doe, in bijzijn van een ouder en bij voorkeur ook van de leerkracht, IB-er of directeur van de school, gaan we niet alleen schriftelijk aan de slag met taal. We praten er ook over. Mijn eerste vraag aan het kind is dan: hoe schrijf jij woorden. Schrijf jij ze net zoals ik het liefst met je oren?  ‘Huh?’ Is dan meestal hun eerste reactie. Ook van de volwassenen.

Schrijf jij ook met je oren. Schrijf jij woorden zoals je ze hoort. Veel kinderen doen dit. Na even nadenken komen ze zelf ook vaak met ‘ik schrijf zoals ik de woorden hoor, dus ik schrijf woorden met mijn oren.’ En dan gaan we praten over taalafspraken en het nut daarvan. En over het nut van woordenboeken.

Over de dubbele a, e, o en u. Ook over de dubbele i. Is net een vergeten groente, maar bestaat ook in het Nederlands. Vroeger werd de i nog vaak zonder punt geschreven, wat bij een verdubbeling verwarring gaf met de u. Sinds het jaar 1804 hebben we daarom de lange ij, gewoon een staartje aan de tweede i. Hiermee kan ik laten zien dat taal iets is wat veranderd, maar dat dit niet over één nacht ijs gebeurt. Dat dit een natuurlijk proces is. Net zoals het ontstaan van straattaal of sms-taal, wat we niet voor alles gebruiken.

Taal leren door verbindingen te leggen, er mee te spelen in plaats van er alleen oefeningen in je schrift mee te doen na aanleiding van een nieuw aangeleerde spellingsregel.

Hoe schrijf jij het woord station. Ik kan tig manieren bedenken. Volgens het woordenboek is echter maar één manier goed. Als je ‘stasjion’ zou schrijven, zou ik je dan op de verkeerde plek ophalen of begrijp ik dan prima wat je bedoelt?

Naast schrijven met hun oren schrijven kinderen soms ook met hun ‘denk’. Zeep met een s bijvoorbeeld, omdat zeep altijd zacht is en de s ook. Dit bij een 15-jarige VWO-er.

Zelfs goede lezers kunnen problemen hebben met spelling, omdat dit veel moeilijker is dan lezen. Correct spellen is zeer belangrijk. Het niet juist gebruiken van de spellingregels kan een oordeel uitlokken over de schrijver. Online zie je dit heel veel. Het oordeel over de schrijver is meestal niet aardig, betreft meestal diens vermeende intelligentie. De aandacht gaat dan ook niet meer naar de inhoud van de tekst. Incorrecte spelling in je sollicitatiebrief kan er zelfs voor zorgen dat je de baan niet krijgt die je graag wilt.

Problemen met spelling zegt echter niets over intelligentie. De knapste koppen uit de hele wereld hebben hier problemen mee.

Het mooie is dat kinderen meer openstaan voor het aanleren van spelling als je het waarom van spelling uitlegt. Geldt toch immers voor alles wat je een kind wil aanleren? Inzicht helpt bij hun motivatie voor taal.

En na het uitzoeken van hoe je het woord station volgens het woordenboek schrijft blijkt het woord niet eens zo moeilijk. Werken we er zelfs aan dat het kind het achterstevoren kan spellen, zodat we zeker weten dat het woord goed bewaard wordt in het hoofd. En als je deze techniek van woorden visueel in je hoofd bewaren door hebt zijn de mogelijkheden eindeloos. Dan zijn veel woorden zelfs te makkelijk en ga je zelf opzoek naar andere woorden om visueel te bewaren, achterstevoren te spellen. Autoventieldopje bijvoorbeeld, of voor de echte durfal de langste plaatsnaam van Nederland: Gasselteboerveenschemond. Deze komt van een 16-jarige, die wilde groeien en dus op zoek was naar uitdaging. Hij kwam bij mij omdat hij zich door zijn taalontwikkeling niet staande kon houden op school.

Voor mij betekent een dyslexieverklaring niet dat je taalzwak bent, maar dat we het taalaanbod anders moeten brengen, zodat je inzicht, verbindingen en gereedschappen krijgt. Dit zodat je relatie met taal verbetert. Zo is taal leren echt leuk. Niet alleen spelling leren volgen regels en oefeningen maken. En het mooie is: dit kan ook gewoon in de klas!

Dorien Kok
http://I-CARUS.info

Psychische kindermishandeling is strafbaar. Ook in het onderwijs?

KindermishandelingAanleiding voor deze blog is een artikel in het dagblad de NRC:

Ook psychische kindermishandeling is strafbaar
“Een kind kleineren laat soms een leven lang sporen na. Strafrechtelijk kom je daar als ouder niet zomaar mee weg, schrijft advocaat-generaal Miranda de Meijer.”

Kindermishandeling
Kindermishandeling is ‘elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel’. (Uit de Jeugdwet artikel 1.1: Wet van 1 maart 2014 ‘inzake regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.’)

Als een kind geregeld wordt uitgescholden of vernederd is er sprake van psychische mishandeling. Als een kind niet de nodige zorg krijgt voor zijn geestelijk welzijn, is er sprake van psychische verwaarlozing. Of dit nu door een kind, ouder of andere volwassenen gedaan wordt maakt hierin niet uit.

Aanhoudende of extreme frustratie van elementaire emotionele behoeften van het kind. Het kind geen veilige omgeving bieden. Ongevoeligheid voor het ontwikkelingsniveau van het kind. Het niet handelen of nalaten van dat wat een kind behoeft om te groeien, op alle gebieden. Allemaal vormen van psychische mishandeling.

Psychische mishandeling
Artikel in NRC: “Het Openbaar Ministerie heeft voor de rechter aangevoerd dat ook psychische mishandeling die zorgt voor een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind onder de werking van ons Wetboek van Strafrecht moet vallen. Het gerechtshof gaf het Openbaar Ministerie gelijk en oordeelde dat dit inderdaad onder omstandigheden het geval kan zijn. De rechter vindt hiervoor steun in bovengenoemde Wet op de jeugdzorg en de Jeugdwet.

Bovendien – zo stelt de rechter – blijkt niet uit de wetsgeschiedenis van het Wetboek van Strafrecht dat de wetgever de psychische vorm van mishandeling heeft willen uitsluiten. De rechter maakt hierbij nog wel een kanttekening: niet íedere kleinerende of denigrerende handeling of opmerking kan als mishandeling worden aangemerkt. Het hangt ervan af, van de situatie en van de gedraging.”

Psychisch letsel laat net zoals bij lichamelijke mishandelingen zijn sporen na. De sporen zijn meestal minder zichtbaar, kunnen een kind echter levenslang bijblijven.

Burgerlijk Wetboek
Het Burgerlijk Wetboek geeft in artikel 247 sub 1 & 2 de volgende omschrijving van ouderlijk gezag en opvoeding:
•Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.
•Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.

De gezondheidstoestand en de veiligheid van het kind zijn bepalend hiervoor.

Psychische mishandeling op school
Een tekort op school in het geven van aandacht, warmte, bescherming en daarnaast eventuele cognitieve verwaarlozing – bijvoorbeeld een kind niet passend onderwijs bieden, is ook een vorm van psychische verwaarlozing. Ongevoeligheid in school voor het ontwikkelingsniveau van het kind, het aanbieden van een te laag cognitief niveau met emotionele en didactische schade tot gevolg is wat in de praktijk helaas veel voor komt. Dit staat nog los van pesten op school, door leerling of leraar.

De kinderen gaan aanpassingsgedrag vertonen: ‘verdwijnen’ of vertonen juist opvallend gedrag. Dit wordt vanuit het kind uitgelegd, vaak met diagnostiek tot gevolg. Onvoldoende kennis over de normale ontwikkeling van dit specifieke kind is niet voorhanden. Er is een verhoogd drop-out risico, waardoor een kind verdwijnt richting speciaal onderwijs of thuiszitter wordt.

Schoolbeleid
In het schoolprotocol omschrijft men de kaders voor het optreden bij pesten, agressie, geweld en vermoedens van kindermishandeling. In elke school dient een zodanig leer- en werkklimaat te heersen dat dit door niemand, of het nou personeel, leerling of ouders betreft, getolereerd wordt.

Het slachtoffer meldt deze incidenten echter meestal niet vanwege schaamte, uit angst voor het vervolg of uit loyaliteit aan de leerkracht. Bij ouders zien we deze loyaliteit ook. Je gelooft in het begin ook snel de volwassenen. Als ouder denk je misschien in het begin ‘doorzetten, hier wordt je sterk van’. Je gaat ook uit van de goede bedoelingen van de school en de directie.

Als het gaat om psychische mishandeling op school is een kind of de ouder zich (eerst) vaak ook niet bewust van dat wat er wel of juist niet gebeurt psychische mishandeling is. In Nederland ligt de link naar deze vorm van mishandeling immers primair bij ouders, vreemgenoeg óók als de school diegene is die de mishandeling faciliteert. Ook het artikel in het NRC spreekt alleen over oudermishandeling.

De praktijk laat zien dat professionals deze psychische mishandeling eigenlijk altijd vertalen naar verschillen in visie op onderwijs- en kindbehoeftes. De meldingen van ouders worden daarmee niet vertaald vanuit mishandeling, ook als deze vertaling wel terecht zou zijn. We spreken dan over het aantoonbaar onthouden van zorg voor een kind.

Voorbeelden uit de praktijk
Als voorbeeld scholen die ADHD-medicatie als voorwaarde stellen om een kind toe te laten op school en ouders die voor de keuze worden gesteld: of medicatie of uw kind moet naar het speciaal onderwijs (zie uitzending De Monitor).

Kinderen die gepest worden en daarom zelf een sociale vaardigheidstraining moeten volgen “om er mee om te leren gaan” of worden naar huis gestuurd. Pesters – ook leraren- worden, ondanks het protocol hiervoor, niet aangepakt, geschorst of verwijderd. ‘We hebben het protocol gevolgd’ is ook een standaard antwoord.

(Hoogbegaafde) kinderen die geen maatwerk in onderwijs krijgen, soms ook op scholen die zich specifiek op bepaalde groepen kinderen richten, omdat de expertise mist. Onderpresteren, depressiviteit en soms ook suïcidaal gedrag tot gevolg.

In situaties waarbij het gedrag van de leerkracht grensoverschrijdend is wordt geroepen dat wat ouders melden aannames zijn – ook als er getuigen zijn. De leerkracht wordt beschermt (‘anders zit ik met een hele klas’), ook door besturen. Zelfs als het kind depressief of overspannen is. Of als er sprake is van PTSS. Oorzaken worden thuis gezocht (gezinssituatie of pedagogische opvoedvisie), met AMK (Veilig Thuis) melding wordt gedreigd of gewoon gedaan – om ouders de mond te snoeren. Maatregelen die ouders voor hun kind nemen worden uitgelegd als wantrouwen in school, als niet meewillen werken en dat je een lastige ouder bent. Uitspraken van school worden blijkbaar door ouders ook verkeerd geïnterpreteerd, zo leggen directeuren en besturen uit.

De emotionele toestand van kinderen is niet van belang in de afweging van scholen en beleidsmakers. Dus heeft je kind een probleem en ligt het psychisch in de kreukels door een leerkracht of niet-passend onderwijs, dan kun je ook nog de kinderbescherming over je heen krijgen. En dan is je positie niet sterk. Emotionele en psychische schade is namelijk niet te bewijzen, dus zo’n heel verhaal heeft een hoog subjectief gehalte.

Aangifte doen tegen scholen is lastig: psychische schade is, zoals ik al zei, moeilijk te bepalen. De onderwijsinspectie verteld ouders daarbij niet of er onderzoek wordt gedaan. Leerplichtambtenaren ondernemen vaak geen acties tegen scholen.

Het is ook lastig om als bestuur of school je eigen beleid en handelen – en dat van je leerkrachten – te spiegelen en daar praktisch op te acteren. Slecht functionerende scholen en leerkrachten worden vaak geen strobreed in de weg gelegd. Makkelijker is het om een vertaalslag te maken naar individuele ouders, hun ‘overdreven’ emotionele betrokkenheid bij hun kind. Deze voelen zich vaak alleen staan in school. Ouders hebben ook een kennisachterstand ten aanzien van de onderwijsprocessen en worden daarom vaak overbluft. De leerplichtambtenaar en onderwijsinspectie is gericht op aanwezigheid in de school (leerplicht) en niet op maatwerk voor een individueel kind. Externe, door ouders betaalde, kindexperts zijn vaak niet welkom in school.

In hun poging om een einde te maken aan deze mishandeling hinderen scholen de ouders in een overstap naar een andere school, door deze vast te informeren over de ‘lastige ouders’. Je kunt dus vaak geen kant op.

Wat moet je nu als ouder?
Het belangrijkste advies:
Situaties lopen vaak uit de hand om dat ouders zich niet bij laten staan op juridisch gebied of te lang wachten met het inschakelen van juridische hulp. Wacht dus niet te lang met juridische advies of hulp te zoeken als dit nodig is. Bij een terecht punt en tijdige melding kan in bijna alle gevallen de situatie snel opgelost worden met kortdurende rechtshulp. Je kunt je ook bij laten staan zonder dat school dit weet. De regels rond onderwijs zijn niet slecht. Het is daarnaast altijd aan te raden om een rechtsbijstandsverzekering te nemen.

Adressen:
– Juridisch loket: https://www.juridischloket.nl
– Jurion: http://Jurion.nl

Verdere informatie:
– Ouders & Onderwijs: Bel gratis tussen 10:00 en 15:00 naar 0800-5010 of  mail naar vraag@oudersonderwijs.nl 
– In1School: https://www.in1school.nl

  • doe aan dossieropbouw, lees daarvoor hier verder;
  • maak gebruik externe klachtenregeling;
  • zijn er nog andere ouders op school in dezelfde situatie? Verenig je!;
  • neem gesprekken op;
  • laat je bijstaan, schakel eventueel zelf een professionele mediator in;
  • zorg dat je de regie houdt;
  • doe aangifte.

Artsen
De Meldcode van de KNMG geeft duidelijkheid over wat er van een arts wordt verwacht bij (vermoedens van) kindermishandeling: Zodra er bij het kind lichamelijke of psychische schade ontstaat of kan ontstaan tengevolge van de handelingen of nalatigheid van de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, is er sprake van kindermishandeling (KNMG, 2008). Vergeleken met de Meldcode uit 2002 is er in 2008 tot een belangrijke wijziging besloten: het uitgangspunt ‘zwijgen, tenzij’ is vervangen door het uitgangspunt ‘spreken, tenzij’. Ook onder andere huis- en schoolartsen kunnen dus een rol spelen van de aanpak van psychische kindermishandeling op scholen.

Taak overheid
Er moet meer oog komen voor de positie van kinderen en ouders in het onderwijs. Ouders hebben plichten ten aanzien van gezag. Instanties en personen mogen ouders niet hinderen in het uitvoeren van dit gezag en moeten hierin beter beschermd worden door de overheid.

Als je er niet uit komt met school.
Lees hier mijn blog met handige informatie voor als je er niet uit komt met school.

Aanvulling 24 juni 2017. Paul Mayer, voormalig onderzoeker bij het toenmalige AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling),  beschrijft deze vorm van mishandeling als ‘institutionele kindermishandeling’, als het gaat om instellingen die meewerken aan of gedogen van dergelijke “mis-handeling” (bron: Herman Baartman) of verwaarlozing. Ik denk dat hij dit zo correct omschrijft.

Aanvulling 15 november 2017 Oproep aan ouders
Veilig thuismelding over je gezin door school:
Ouders geven vaak aan dat ze de indruk hebben dat een veiligthuis-melding (opvolger van de Steunpunten Huiselijk Geweld en het Advies en Meldpunt kindermishandeling) wordt ingezet om het standpunt van de school over ondersteuning (of verwijzing naar speciaal onderwijs) kracht bij te zetten. Het argument is dan vaak pedagogische verwaarlozing, omdat ouders niet meegaan in het advies van school. Het aantal signalen over deze meldingen vallen op en je leest er ook in de media steeds vaker over. Ouders & Onderwijs roept ouders die in een situatie als deze zitten op om zich te melden. Er wordt vertrouwelijk omgegaan met uw informatie: Ouders & Onderwijs.

Dorien Kok
http://DorienKok.nl

Aanvulling december 2017: Lees ook de blog van Charlotte Visch over Marek en Kiet: Gelegaliseerd mishandelen van slimme kinderen.

Lees ook: #wiepakthetop Over bewustwording van het feit dat er in Nederland voor het kind vaak niet gehandeld wordt volgens de wet.

Vroeg signaleren van begaafdheid bij jonge kinderen: het startdocument.

Vroeg signaleren van begaafdheid bij jonge kinderen
Op 15 juli 2013 hebben wij vanuit stichting 360grView, waarvan ik in die tijd voorzitter was, staatssecretaris Martin van Rijn benaderd met de vraag of het mogelijk is om onderzoek te starten naar het gebruik van het Van Wiechenschema bij het vroeg signaleren van begaafdheid bij jonge kinderen en of het mogelijk was om hier meer aandacht voor te genereren. De staatsecretaris reageerde hier schriftelijk positief op.

Wat is er al gedaan
Het NCJ heeft in overleg met stichting 360grView succesvol het onderwerp vroegsignalering aangepakt. In goede samenwerking is de brochure ‘Jonge hoogbegaafde kinderen: een bijzondere groep. Kenmerken en problemen’ ontwikkeld. Met deze brochure hebben professionals in de JGZ een duidelijk handvat voor het signaleren van potentiële hoogbegaafdheid bij kinderen in de consultatiebureauleeftijd. De brochure is zowel binnen het zorgveld als daarbuiten zeer positief ontvangen.
Daarnaast is er de door de stichting gemaakte informatieve website http://ontwikkelingsvoorsprong.info, voor ouders, onderwijs- en zorgspecialisten.
Ook is er dossieronderzoek gedaan. Dit werd mogelijk met hulp van ouders, die de consultatiebureaudossiers van hun kinderen op hebben gevraagd.

Dossieronderzoek
Conclusies dossieronderzoek: vroegsignalering van een ontwikkelingsvoorsprong/hoogbegaafdheid gebeurt nauwelijks via het consultatiebureau. Er is slechts sprake van signalering van P10 uitval op de norm. Daarnaast is het consultatiebureau voor veel ouders met een kind met een ontwikkelingsvoorsprong niets meer dan een weeg- en meetbureau. Ouders ervaren geen kundige sparringpartner in de consultatiebureau-artsen en -verpleegkundigen. Daarnaast zijn ouders bang voor misvattingen, voelen ze zich niet gehoord en krijgen ze te vaak adviezen die niet passen bij kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong.

Toptalenten en excellentie
Omdat vroegsignalering binnen de consultatiebureaus in lijn is met de in het ‘Plan van aanpak toptalenten 2014-2018’ geformuleerde doelstellingen, hebben wij Staatssecretaris Sander Dekker in het verleden eveneens op de hoogte gebracht van het verschijnen van de NCJ-brochure en ons onderzoek naar dit thema.

Het Ministerie van onderwijs zet in op de toptalenten en excellentie. Excellentie is iets anders dan hoogbegaafdheid. Hoogbegaafdheid is een potentie: het geeft geen garantie op excelleren, in ieder geval niet per definitie op schoolgebied. Het excellentiebeleid van het ministerie richt zich op  – zoals OCW dat zelf definieert – de ‘schoolloopbaan van leerlingen met hoge Citoscore’.

Het toptalentenbeleid is gericht op ‘de top 20% best presterende leerlingen van een klas of groep’. Er is bij het ministerie dus geen beleid gericht op hoogbegaafden en daarmee ook niet op het ontwikkelen van hun potentieel en hun optimale groei.

Frappant detail is dat steeds minder leerlingen zichzelf in de definitie van toptalent herkennen: het blijkt dat 16% (2015) van de leerlingen in het Voortgezet onderwijs zich tot toptalenten rekent, in 2013 was dit nog 23% (cijfers CBS). Hoeveel leerlingen daarvan (mogelijk) hoogbegaafd zijn is niet onderzocht.

Op basis van het feit dat hoogbegaafde leerlingen niet automatisch ‘excelleren’ kun je dus stellen dat het excellentie- en toptalentenbeleid vanuit het ministerie en de scholen geen relatie heeft met hoogbegaafdheid. Je loopt hiermee het risico veel potentieel over te slaan.

Scholen
Er is in de afgelopen jaren vanuit de scholen zelf meer aandacht voor hoogbegaafdheid in het onderwijs gekomen, onder andere via voltijds scholen voor hoogbegaafdheid. Toch gaat het nog steeds niet goed met deze groep kinderen. Te vaak vallen deze leerlingen uit, of hebben ze onderweg ondersteuning nodig om het schoolsysteem te doorlopen. Het lijkt erop dat juist een bepaalde groep hoogbegaafde leerlingen vaker uitval laat zien dan anderen groepen.

Van Wiechenschema
Om het vroegsignaleren een vaste plaats in de systematiek van het consultatiebureau te kunnen geven, is er in die periode ook gekeken in hoeverre de Van Wiechenschema’s een adequaat instrument vormen voor het signaleren van talent. Voor ouders en voor basisscholen biedt het een concreet aanknopingspunt bij de vraag welk onderwijs het meest passend is voor een kind. De zorgvraag die nu vaak in de loop van een schoolcarrière ontstaat kan zo worden beperkt, hetgeen binnen de werkvelden volksgezondheid en onderwijs leidt tot een daling van het gebruik van voorzieningen, misdiagnoses en langdurende uitval op school (thuiszitters). Vroegsignalering van talent op het consultatiebureau leidt ook tot meer maatwerk in het onderwijs en op termijn ook tot kostenbesparing.

Waar staan we nu
Inmiddels zijn we een aantal jaren verder. Mijn dagelijkse professionele betrokkenheid bij maatwerk in het onderwijs en de thema’s vroegsignalering, misdiagnoses en thuiszitters noden mij om nogmaals contact met de staatsecretarissen van Rijn en Dekker te zoeken, ook nu ik niet meer betrokken ben bij stichting 360grView.

Zeker ten aanzien van thuiszitters kan, zoals geconcludeerd in de sessies Preventie op de Thuiszitterstop, vroegsignalering 0-4 jaar een grote rol spelen – niet alleen rond een ontwikkelingsvoorsprong.

Onderlinge afstemming tussen de ministeries die gaan over volksgezondheid (VWS) en onderwijs (OCW) hierover leek mij zinvol, omdat een succesvolle implementatie van vroegsignalering staat of valt met de zorgvuldige overdracht van gegevens tussen de zorgprofessionals van het consultatiebureau en de onderwijsprofessionals van de basisschool.

Overleg met OCW en VWS
De ministeries OCW en VWS hebben mijn uitnodiging om samen om tafel te gaan om te praten over het belang van vroegsignalering van een ontwikkelingsvoorsprong aangenomen. Op 31 mei ging ik daarvoor naar Den Haag. Natuurlijk ging Lilian van der Poel met me mee, we werken immers al ruim 5 jaar samen aan het thema ontwikkelingsvoorsprong.

In een gesprek kun niet alles vertellen en onthouden. Daarom is er een gesprekshandleiding geschreven waarin we de onder andere huidige situatie, knelpunten, oplossingen en opbrengsten van een ander beleid hebben beschreven. Deze longread is hier te lezen.

Startdocument
Willen we passend onderwijs leveren voor hoogbegaafdheid leerlingen en gaan voor een optimale ontwikkeling dan moeten we inzetten op (vroeg-)signalering. De manier waarop is eigenlijk simpel: volg daarvoor de rode draad in de ontwikkeling van het kind. Stimulerend signaleren en een breder gebruik van het Van Wiechenschema zijn daarvoor de juiste gereedschappen, die leiden tot wat ik noem een startdocument, die niet alleen voor kinderen met een voorsprong te gebruiken is:
1. Zorg ervoor dat het consultatiebureau de taak en mogelijkheden krijgt om vroeg te signaleren.
2. De bevindingen van 4 jaar continu signaleren kunnen dan, indien de ouders dat wensen, als startdocument ter ondersteuning aan hen meegeven worden.
3. Met het startdocument kunnen de ouders gericht op zoek naar een school met passende expertise.
4. Scholen kunnen met het startdocument van consultatiebureau vanaf het begin van de onderwijscarrière van het kind op zijn minst insteken op het ontwikkelingsniveau van het kind.
5. De mogelijkheden en het potentieel van het kind kunnen op deze manier beter benut worden.

Aan de ontwikkeling van het startdocument wordt door mij al gewerkt.

Verdere aanbevelingen
• Onderzoek naar de groep P90 kinderen om meer informatie te krijgen over ontwikkelingsvoorsprong is noodzakelijk. Alleen als we weten wanneer er sprake is van een voorsprong en wanneer we zicht krijgen wat de werkelijke signaleren van een voorsprong zijn, wordt signaleren ook werkelijk signaleren.
• Vroegsignalering, specifieke kennis over de verschillende vormen van begaafdheid en de onderwijsbehoeften van deze kinderen moeten vast onderdeel worden van de lerarenopleidingen.
• Inventarisatie van mogelijkheden tot vroegsignalering op de kinderopvang en peuterspeelzaal is noodzakelijk gevolgd door scholing van de pedagogisch medewerkers.

(H)erkenning, en dan
Na de (h)erkenning moet de nadruk liggen op individueel maatwerk in het onderwijs, het op de correcte manier uitleggen van signalen en voorkomen van een verkeerde kijk op het kind en uitval op het gebied van gezondheid. Dit is iets wat de ministeries van OCW en VWS samen op moeten pakken. Hoogbegaafden komen er niet vanzelf, daar is degelijk hoogbegaafdenbeleid voor nodig, zowel in de groep 0-4 jarigen als in de groep 4 en ouder.

Een lang, vaak pijnlijk en nutteloos duur traject voor school, ouders en kind met misdiagnoses en onnodige zorgkosten worden hiermee voorkomen. Het onderwijs kan weer doen waar ze goed in is: het kind vanaf het begin passend onderwijs bieden en ervoor zorgen dat de leerlijn van het kind daadwerkelijk stijgt. Door vroegsignalering wordt het mogelijk problematiek rondom hoogbegaafde kinderen voorgoed uit te bannen.

Winstpunten zitten hierin dus zowel aan de kant van het ministerie van VWS als aan de kant van het ministerie van OCW.

We vragen om de samenwerking tussen de twee ministeries te intensiveren en op die manier bij te dragen aan het daadwerkelijk optimaliseren van de kindontwikkeling – met brede opbrengsten voor (alle inwoners van) Nederland, het mogelijk maken van Passend Onderwijs – het speerpunt van het onderwijsbeleid en een correct invulling van het volksgezondheidsbeleid – met vermindering van onnodige kosten.

De boodschap is, zo hebben we het idee, deels goed binnengekomen bij VWS en OCW. Het andere deel moet, om de woorden van Lilian van der Poel te gebruiken: ‘net als een wasmiddel eerst inwerken’.

Dorien Kok
http://DorienKok.nl

Kansongelijkheid in het onderwijs

Paul Rosenmöller (voorzitter VO-raad) vroeg in een artikel in het dagblad Trouw om aandacht voor de kansongelijkheid in het onderwijs ‘“Het schooladvies moet iets zeggen over de start van de middelbare school en niet dienen als verwachting van welk diploma je uiteindelijke gaat halen.” Het lijkt de VO-raad dus logisch om na twee jaar voortgezet onderwijs een nieuw moment in te bouwen waarin je met zijn allen bespreekt: waar sta je nu? Niet nogmaals met een toets, maar een evaluatie.

Dit zegt hij bijna een jaar nadat de Onderwijsinspectie de alarmbel luidde over dat de ongelijkheid tussen kinderen van lager- en hogeropgeleide ouders groeit.

Oplossing?

De oplossing die de VO-raad noemt lijkt handig, past echter op vele scholen niet. Mede omdat basisscholen nog weinig een dubbel advies geven. De grootste angel blijkt de manier waarop scholen de brugklassen indelen te zijn: smal, waardoor er weinig ruimte is voor wisseling van niveau – zeker als op een categorale school, waar maar één enkele niveau onderwijs wordt geboden.

In Nederland veroordelen we kinderen in het onderwijs voor jaren tot het niveau van hun zwakste vak. Het op gemiddelden gebaseerde eindadvies is hiervoor bepalend. Dit kan en moet anders. Beter. Flexibeler.

Straf

Een kind in het onderwijs in het geheel veroordelen tot diens laagste niveau voor een onderdeel in diens ontwikkeling is een straf. Dat geldt ook voor de bewust of onbewust hogere of juist lagere adviezen die ze in groep 8 krijgen. Je legt een deksel op de ontwikkeling van een kind. Tot hier en niet verder. Probeer als kind maar eens die deksel omhoog te krijgen. Een kind krijgt dus uiteindelijk een diploma die alleen het minimum aan potentie en kennis laat zien, zeker met de nieuwe taal- en rekentoetsen.

De smalte moet uit het onderwijs. Zijn bredere brugklassen of een latere selectie (bij 15 of 16 jaar) daarvoor het antwoord? Wat mij betreft niet: ik opteer al jaren voor een andere oplossing, die Paul Rosemöller ook aanstipt in het artikel als een stapje verder. Het indelen van kinderen in VMBO, HAVO of VWO klassen is niet meer van deze tijd, we moeten hier dus mee stoppen.

Maatwerk! 

Maatwerk start je met een startdocument: waar sta je aan het eind van de basisschool. Heb je een rekendeuk of een talenknobbel. Of andersom. Wat kan je aan. Ben je een vroegbloeier of een laatbloeier. Wat werkt voor jou. Waar heb je extra ondersteuning voor nodig, wat beheers je al. Waarin moeten we afwijken van het curriculum. Heb jij behoefte om te werken volgens het directe instructiemodel of past het probleemgestuurd instructiemodel meer bij jou.

Om je competent te voelen, is het goed dat je vergeleken wordt met jezelf en leert zien waar je nog kan groeien’ (Diana Baas).

Leer de leerling reflecteren op het gemaakte werk, de behaalde doelen en dat het trots kan zijn op behaalde resultaten. Geef kinderen houvast bij het uitvoeren van hun werk en inzicht in de stappen die zij moeten nemen. Stel leervragen die een beroep doen op de mogelijkheden van een kind. Stel hiervoor geen plafond.

Zorg er via een planning voor dat het kind eigenaar blijft van zijn eigen leerproces. Maak de leeromgeving uitdagend, bevorder de nieuwsgierigheid en de kritische vaardigheden. Spreek een kind aan op een niveau dat net buiten het bereik van het kind ligt. Laat de leraar niet diegene zijn die het kind conditioneert, maar die de route naar het zelf gestelde einddoel van het kind bepaalt, het proces daartoe en de omstandigheden daarvoor bewaakt.

Ik zou zelfs nog een stapje verder willen gaan dan het stapje verder van Paul Rosemöller: waarom gaan we niet voor een doorgaande leerlijn voor 4-20 jaar!

Dorien Kok
Voorzitter stichting Omniumscholen
http://Omniumschool.nl

Denk je in beperkingen of in kansen.

Anaya EllickAanleiding voor deze blog is het filmpje over een Amerikaanse meisje, Anaya Ellick, van zeven jaar. Anaya is geboren zonder handen.

Het eerste wat je dan waarschijnlijk denkt is: ‘die zal nooit kunnen schrijven’. Het laatste wat je zou denken is dat ze ooit een schrijfwedstrijd zal winnen. Toch is dat laatste gebeurt: Anaya versloeg in een wedstrijd ongeveer 50 leeftijdsgenoten en won daarmee de nationale ‘Nicholas Maxim Special Award for Excellence in Manuscript Penmanship’.

Ze heeft er zelf voor gekozen geen protheses te dragen, heeft zichzelf ook leren schrijven door staand een potlood tussen haar armen te klemmen. Door het staand te doen kan ze de juiste schrijfhoek aanhouden.

De directeur van de Greenbrier Christian Acadamy in Virginia, de school waar Anaya dagelijks heen gaat, heeft haar bewust voor deze wedstrijd opgegeven.

Anaya strikt ook zelf haar veters. Basis voor alles wat ze doet is: ‘ik probeer het altijd eerst zelf, hulp vragen kan altijd nog’. Haar omgeving steunt haar hierin.

Ik denk dat de keuze die Anaya maakt een spiegel voor ons kan zijn, in hoe we omgaan met een kind of volwassenen met wat wij zien als een handicap, op welk gebied dan ook: denken we in beperkingen of in kansen. Geven we ruimte voor wilskracht, doorzettingsvermogen en zelfstandigheid of zorgen we door te denken in belemmeringen juist voor extra belemmeringen. Kunnen we ons zelf de ruimte geven om om te denken, om kansen te zien. Kunnen we loslaten, eerst zelf laten proberen – hulp aanbieden kan altijd nog. Elk nadeel heeft immers ook een voordeel, zoals de onlangs overleden Johan Cruijff altijd zei. Dat heeft Anaya ons laten zien.

Een eerder blog, over het diagnostisch denken over gedrag van kinderen, staat hier.

Dorien Kok
http://I-CARUS.info

Talentontwikkeling in het onderwijs.

vonk vlamGave
Ieder mens wordt geboren met natuurlijke mogelijkheden, met een gave of bijzondere aanleg. Of dit nu op intellectueel, creatief, sensomotorisch, sociaalaffectief of een combinatie van die gebieden is maakt niet uit.

Vonkje
Aanleg is een potentie, geen vast feit. Zie het als een vonkje, dat zich als het de omstandigheden mee heeft zich kan ontwikkelen tot een vlam – die warmte of licht kan geven.
Zie je het vonkje niet dan is de kans groot dat deze uit gaat. Het zien van de aanleg is dus heel belangrijk. Om aanleg te kunnen zien moet weten hoe je deze kunt signaleren en er voor open staan. Dat betekent dat je ruimte moet hebben voor een individu en mensen niet als groep moet bekijken of benaderen.

Kun je de omstandigheden voor de ontwikkeling van het vonkje niet optimaliseren dan zal deze doven. Vonkjes worden namelijk alleen een vlam als er brandstof voorhanden is en de omgevingfactoren (oa het weer) meewerken. Een dosis geluk kan ook helpen.

Talent
Om een gave om te zetten in talent zijn er dus factoren die een bepalende rol kunnen spelen. Je speelt hierin zelf een grote rol: is er sprake van intrinsieke (van binnen uit) motivatie, een bepaalde toewijding en nieuwsgierigheid. Kun je jezelf sturen en heb je de juiste persoonlijkheid. Werken je fysieke omstandigheden mee. Iemand die blind is heeft bijvoorbeeld verminderde kansen om op het raceniveau van Max Verstappen te komen.

Naast de eigen mensfactoren is er ook sprake van omgevingsfactoren: is er sprake van een zone van naaste ontwikkeling (anders gezegd: hangt de ontbijtkoek niet te laag), is er sprake van stimulans en aanmoediging vanuit je familie, vrienden of school.

Biedt je woon-, school-, of verdere leefomgeving ruimte en activiteiten die jouw talentontwikkeling ondersteunen. Iemand die bijvoorbeeld niet in de buurt van zwemwater leeft heeft een verkleinde kans om op het zwemniveau van Pieter van den Hoogenband te komen.

Het vraagt tijd, je kunt de ontwikkeling niet versnellen. Rijpen is een belangrijk onderdeel van talentontwikkeling. Langzaam groeiende bomen kunnen ook sterker worden dan snel groeiende bomen. Het is ook een dynamische proces, dat interactie vereist.

Heb je daarnaast ook nog gewoon geluk.

Toptalent
Een toptalent is iemand die een zeer groot talent heeft. In het onderwijs vertaalt dit zich volgens het ministerie van OCW naar de top 20% best presterende leerlingen van een klas of groep. Je hebt het dan over kinderen die passen in het schoolse systeem en daar de resultaten halen waar behoefte aan is (onderwijstoptalentnorm). Echter, deze kinderen vertegenwoordigen maar een klein segment aan talent dat er voorhanden is in de scholen, zeker als we kijken naar andere talenten dan het schoolse. Schools talent is daarbij ook iets anders dan cognitief talent.

Daarnaast zijn er nog veel meer talentgebieden, die in het huidige onderwijssysteem een kleine rol spelen.

Schoolsyteem
Hoe kun je loskomen van een schoolsysteem dat talentontwikkeling kan belemmeren – doordat er sprake is van een klassenaanbod in plaats van onderwijs op maat. Een eenzijdig aanbod, in een vast ritme met een vast tijdsverloop. Dat wachten op een ander kent. Die dus de natuurlijke groei belemmerd. En wat als je talent zich buiten het schoolgebied bevindt? Is er in school ruimte voor een diversiteit aan talent, of kijken we alleen naar de cognitieve vorm.

Talentontwikkeling in het onderwijs.
Talentontwikkeling is het vrijmaken van het potentieel dat iemand al bezit. Op welk gebied of gebieden dan ook. Wat is iemands persoonlijke kracht. Hoe kun je deze persoon aanleren deze kracht om te zetten naar iets wat groeit. Hoe ondersteun je, faciliteer je. Hoe voorkom je verspilling en het afschrijven van kinderen.

Wil je doen aan talentontwikkeling in het onderwijs dan moeten we eerst de resultatenbehoefte loslaten om daarna ruimte te scheppen voor brede talentontwikkeling. Niet omdat we perse aan talentontwikkeling willen doen uit landsbelang maar omdat we bij ieder kind dat vonkje willen laten uitgroeien tot een vlam, op welk gebied dan ook. Want dat is werkelijke talentontwikkeling.

Dorien Kok
http://Dorienkok.nl

 

Onderwijs uitgelegd: huiswerk

HuiswerkIn de meeste landen iets heel normaals, thuis huiswerk maken. Gemiddeld werk een Europees kind 4,8 uur per week thuis aan schoolwerk. In Nederland begint dat vaak in de bovenbouw* van de basisschool, met het leren gebruiken van je agenda. Op de ene school wordt dit serieuzer opgepakt – als voorbereiding op het voortgezet onderwijs, dan op de andere school.

De meeste leerlingen worden niet blij als je het over huiswerk hebt. Toch is huiswerk maken erg belangrijk. De vraag is echter of dit thuis moet gebeuren of op school.

Doel
Wat is het doel van het opgegeven huiswerk
– herhalen en oefenen;
– voorbereiden;
– inzicht geven of verdiepen;
– toepassen op andere situaties, implementeren;
– extra stimulans;
– ondersteuning bij achterstand of lager leertempo.

Er zijn enkele randvoorwaarden, die bepalen in hoeverre thuis-huiswerk  een positief effect heeft en de opbrengsten op maat zijn. Dat er aan deze randvoorwaarden wordt voldaan kan bepalend zijn voor de kansen die een kind heeft op een optimale onderwijsontwikkeling en op diens verdere (werk)leven. Die randvoorwaarden wil ik hier bespreken.

Het thuisfront
Globaal gezien hebben kinderen van ouders die hoger opgeleid zijn betere scores en een hogere onderwijsopbrengst. Hun kinderen blijken ook meer uren te maken ten aanzien van huiswerk. Ook de opvoeding speelt hierin een rol: wordt het kind bewust gestimuleerd en ondersteund. Is men thuis bewust bezig met de ontwikkeling van het taal- en denkniveau van het kind.

De verschillen hierin per gezin kunnen erg groot zijn: kunnen ouders wel stimuleren en ondersteunen – of kan dit bijv. door hun werk-, sociale- , culturele- of financiële situatie niet.

Het bestaan van voorschoolse- en vroegschoolse educatie is hier mede op gebaseerd.

Leeromgeving
In Nederland werkt een 15-jarig kind gemiddeld 5,8 uur per week thuis aan huiswerk. Is er genoeg tijd voor het kind om thuis huiswerk te maken. Zijn er tijdbeperkende factoren als werk, mantelzorg, sport of sociale verplichtingen. In hoeverre is er sprake van verstoorde leertijd door de invloed van social media, internet of vrienden.
Heeft het kind een rustige werkplek, waar het zich goed kan concentreren – zonder afgeleid te worden door rondhuppelende kleutertjes, ‘plingende’ telefoons of pratende mensen.
Heeft het kind de beschikking over de juiste materialen, van schrift om in te schrijven, rekenmachine tot laptop of computer met internetaansluiting.
Is er iemand die zegt: ‘neem even een pauze’, helpt bij het plannen of waar even mee gespard kan worden. Die uitleg wil geven als je een vraag niet snapt.
Kan het kind makkelijk zien wat zijn of haar huiswerk is. Zeker als het niet is opgeschreven.
Biedt school een alternatief als thuis niet geschikt is als leerplek.

Huiswerkvoorwaarden voor school
Wat is het doel. Is er voldoende zicht op wat werkt voor het kind. Is men er zich van bewust dat vaardigheden als plannen, systematisch werken en om kunnen gaan met tijd zich pas op volwassen leeftijd ontwikkelen. Heeft het kind genoeg leertechnieken onder de knie om leerstof op meerdere manieren te benaderen. Heeft het kind afdoende geleerd om te leren, hoe lang te leren. Meerdere keren kort leren levert immers meer op dan lang blokken op het zelfde huiswerk. Wat is de maximale leertijd van een kind, gebonden aan leeftijd en of het een langzame of snelle leerling is. Biedt school regelmaat in het huiswerk aan, wat een positief effect heeft op hoe lang een kind huiswerk maakt. Wordt er gecontroleerd of het huiswerk thuis gemaakt is en geeft men er een follow-up aan. In welke klas begin je met huiswerk – misschien is het slim om al te wennen aan ‘huiswerk’ in groep 3 (max. 10 minuten per keer) in plaats van in de bovenbouw. Is een school zich bewust van de eerder genoemde randvoorwaarden rond het thuisfront en de leeromgeving. Dit zijn vragen die een school zich moet stellen voordat ze beginnen aan het geven van huiswerk voor thuis.

Bewustzijn bij school
In hoeverre is de school per kind van bovenstaande persoonlijke factoren op de hoogte en kan men daar bij helpen. Leerlingen met een beperkt leervermogen of langzame leerlingen zijn daarbij meer gebaat bij huiswerk dan snelle en begaafde leerlingen. Mogelijk is de verwachting van potentiële ‘opbrengsten’ eigenlijk te laag of hoog door belemmerende factoren. Maatwerk is dus nodig. Heeft de hele klas daarbij hetzelfde nodig? Als een school zich hier niet van bewust is kan er een incorrect kindbeeld ontstaan, dat negatieve invloed heeft op diens toekomstige studie- en carrièrekeuzes.
In hoeverre legt school aan ouders en leerlingen uit wat werkt en wat niet. Wat school met het thuis-huiswerk wil bereiken. Waarin ze ouders en leerlingen kunnen helpen. Geeft school tools, informatie en wordt er gesproken over regels en afspraken. Vraagt school aan ouders en leerlingen om contact op te nemen als er (mogelijk) belemmerende factoren aanwezig zijn. Lijdt het kind en het gezinsleven niet onder de hoeveelheid schoolwerk.

Follow-up
De opbrengsten zijn groter als je er opbouwend commentaar op het gemaakte werk geeft, het bespreekt en cijfers geeft. Het zorgt er voor dat kinderen trouwer zijn in het maken van huiswerk. Geef je inzicht, remediëring, gebruik je een benadering die past bij de wereld van de kinderen van nu. Dit alles op die wijze dat een kind zelfvertrouwen opbouwt in het eigen leervermogen, in plaats van verliest.

Wordt er voor een kind aan die voorwaarden voldaan dan is thuis-huiswerk een optie.

Kortom: huiswerk is veel meer dan ‘pak allemaal je agenda’. Het is een kwestie van maatwerk per kind. Geef dus niet standaard huiswerk om het huiswerk geven, al helemaal niet aan elk kind hetzelfde. Onderzoek eerst per kind de randvoorwaarden.

In de media: ‘Spanje verklaart huiswerk de oorlog‘ AD -november 2016

*Aanvulling 4 december 2017 – Op een kwart van de basisscholen krijgen kinderen al in groep 3 of 4 huiswerk mee. Deskundigen noemen het onzin: “Huiswerk gaat boven de capaciteit van jonge kinderen.” RTLNieuws: Huiswerk in groep 3 of 4? Onzin, zeggen deskundigen.

Bron cijfers: OESO

Dorien Kok
http://I-CARUS.info

Hoogbegaafden kunnen goed leren. Toch?

Labyrint Een hoogbegaafde leerling kun je herkennen aan de A en A+ scores of negens en tienen. Huiswerk hoeft niet voor een hoogbegaafd kind, ze onthouden alles altijd meteen. Bij hoogbegaafde kinderen lukt altijd alles, falen doen ze niet. Als er geen hoge leerresultaten niet gehaald worden is het kind niet hoogbegaafd. Toch?

Deze opvattingen heersen. Helaas.

Dat hoogbegaafden goed kunnen leren is een vooroordeel. Dat ze niet hoeven te leren of geen hulp nodig hebben ook. Vooroordelen die je niet alleen op scholen hoort , maar ook bij ouders en in de maatschappij. Twijfel of de IQ test achteraf wel klopt – misschien is er wel per ongeluk hoog gescoord. Als hoogbegaafd kind ga je ook knap aan jezelf twijfelen als je bovengenoemde vooroordelen hoort.

De termen hoogbegaafd en leerproblemen worden als tegenstellingen gezien.

Het is echter niet vanzelfsprekend dat een hoogbegaafde leerling goed kan leren. Ook hoogbegaafde kinderen kunnen leerproblemen hebben.

Deze verkeerde opvattingen zorgen voor 2 risico’s: deze kinderen worden niet opgemerkt (als hoogbegaafd) en ze krijgen niet het aanbod of de hulp die ze nodig hebben. Dit ontneemt ze de kans om hun potentieel – wat hoogbegaafdheid eigenlijk inhoudt – te ontwikkelen.

Hoogbegaafden zijn geen kopieerapparaten die foutloos kennis kopiëren en reproduceren. Zij nemen informatie op en gaan er creatief in hun hoofd mee aan de slag. Zoeken verbinding met wat ze al weten, draaien het rond als ware het een dobbelsteen die je van 6 kanten kunt bekijken en laten hun gevoel er op los.

Als je als leerkracht onderwijs via een logische opbouw en in stappen insteekt kan deze denkwijze conflicteren. Ook kan het er voor zorgen dat leerlingen niet geïnteresseerd zijn in het aanbod op school, omdat het ze geen ruimte geeft voor hun manier van denken. Antwoorden die je als leerkracht als fout ziet kunnen wel kloppen met hun manier van denken. Wees je je als leerkracht hier van bewust.

Deze kinderen investeren graag hun tijd, energie en creativiteit in school als ze daar de ruimte voor krijgen. In school kan het startpunt dat hoogbegaafde leerlingen goed kunnen leren kan daarbij knap in de weg staan.

Welke leerlingen hebben we het over:

  • Niet opgemerkte leerlingen: de hoog scorende leerlingen die hun leerproblemen lange tijd kunnen maskeren met hun slimheid, waardoor de problemen niet echt zichtbaar zijn.

Deze leerlingen scoren vaker hoog op de IQ test of in cijfers, maar lijken de testscores in de loop der tijd niet meer waar te maken. In deze groep zitten ook de kinderen wiens testscores niet in balans zijn. Er zitten tegenstellingen in hun ontwikkeling, verbaal zijn ze bijvoorbeeld sterk – ze vallen echter vaker uit op spelling en schrijfvaardigheid. Automatiseren en planning zijn ook gebieden waar ze op uitvallen. Ze lijken slordig te werken en ongeorganiseerd te zijn. Hoe verder je komt in jaren, hoe moeilijker ze het krijgen – mede door de steeds hogere eisen die gesteld worden. Ze redden het dus niet meer op hun slimheid. De gedachte, bij school, ouders maar soms ook de leerlingen zelf, is dat dit zich wel oplost als ze zich maar beter inzetten en harder werken. Ze moeten zich dus bewijzen.

Deze kinderen zijn absoluut expert op hun interessegebied, vallen echter uit op schoolse zaken. In het voortgezet onderwijs zie je ze vaak afzakken in niveau.

Het komt door de hoogbegaafdheid en het hiermee kunnen maskeren van de problemen in niemand op om anders naar de problemen te kijken en deze kinderen als ondersteuningsbehoeftig te zien. Het gebrek aan expertise in de scholen op het gebied van de combinatie van hoogbegaafdheid en leerproblemen speelt hier ook een belangrijke rol in. Deze leerlingen hebben baat bij een visueel-ruimtelijk leeraanbod en hulp bij het organiseren en plannen.

  • Hoogbegaafde kinderen die niet gezien worden omdat hun grote leerproblemen hun hoogbegaafdheid bedekken.

Bij deze kinderen wordt niet aan hoogbegaafdheid gedacht omdat de leerproblemen zeer groot zijn. Alleen dat laatste trekt aandacht. Ook bij hun is er de behoefde aan een programma dat aangepast is aan hun begaafdheid, echter hun leeropbrengsten geven hiervoor geen aanwijzingen. Hun geluk ligt in een leerkracht die hun talenten wel signaleert en daarop anticipeert, of ze moeten een speciaal talent hebben die los staat van leerproblemen. Deze hoogbegaafden vinden helaas vaak pas als ze volwassen zijn de antwoorden over zichzelf.

  • Onsuccesvolle hoogbegaafde kinderen wiens leerproblemen gezien worden

Emotie speelt een grote rol bij deze kinderen, een negatief zelfbeeld en faalangst liggen op de loer. Worden deze gevoelige kinderen wel gezien dan draait alles om de leerproblemen of vaker bijkomende afwijkende gedragingen (teruggetrokken of juist opvallend aanwezig), die wil men eerst oplossen of diagnostiseren – wat nog belemmerd wordt doordat ze vermijdend gedrag vertonen voor schoolwerk. Aandacht voor de talenten moet de basis zijn voor de aanpak, is er echter vaak niet. Thuis, waar schoolvaardigheden geen rol spelen is hun talent en zijn hun passies vaak wel zichtbaar. Hun potentie wordt echter niet vertaald naar schoolresultaten.

  • Hoogbegaafde kinderen met leerproblemen door motivatieproblemen ten gevolge van een verkeerd aanbod

Deze kinderen zien het nut van school niet in. Het schoolaanbod sluit niet aan bij hun behoeftes. Ze hebben een ander level van denken dan de omgeving, zijn ook slimmer dan die omgeving. Hebben vaker een succesvol leven naast school, investeren veel in hun talentgebied. Nadruk van ouders en school ligt vaak op schoolopbrengsten, waardoor er risico is bij de volwassenen voor het geen oog of ruimte hebben voor de buitenschoolse talentgerichte activiteiten. Dit zijn potentiële drop-outs, die door het oplopen van een achterstand leerproblemen krijgen.

Buiten de factoren op de basisschool niet geleerd hebben hoe te leren omdat men daar niet aan dacht of omdat dit ‘niet nodig was’ en een niet passend aanbod krijgen speelt ook een tekort aan expertise over hoe een hoogbegaafde leert een grote rol. Ook kan het zijn dat een kind hoogbegaafd is op een deelgebied, niet op alles of niet op schoolse zaken. Liggen de verwachtingen niet te hoog. Hoe is het met de motivatie gesteld. Is school wel net zo belangrijk voor het kind als voor de omgeving, ligt de motivatie misschien buiten de school en doen cijfers er voor hem of haar misschien niet toe. Zijn de kinderen sociaal en emotioneel wel in balans. Wordt er wel met de leerlingen zelf gecommuniceerd, of alleen over ze heen.

Dit zijn allemaal kinderen met een hoog potentieel, die uitvallen omdat ze niet gezien worden en niet de begeleiding krijgen die ze nodig hebben. Dit komt zoals gezegd omdat we hoogbegaafdheid niet associëren met leerproblemen en expertise over de combinatie hoogbegaafd en leerproblemen te weinig voorhanden is in scholen. De aanpak is of alleen gericht op het ‘hoogbegaafdheid en alles kunnen principe’ of de reguliere aanpak van leerproblemen.

Startpunt moet zijn hun expressiestijl (Renzulli), denkprofiel (Sternberg), hun intelligenties (Gardner) en persoonlijkheidskenmerken. Deze kun je onderzoeken. De vraag is daarna: wat heeft deze leerling op dit moment nodig om tegemoet te komen aan zijn of haar behoeften op cognitief, sociaal en emotioneel gebied. Belemmerende factoren zijn hierin aandachtspunten, stimulerende factoren aanknopingspunten. Dus school en ouders moeten samen met de leerling aan de slag. Belangrijk hierbij is dat men zich onbevooroordeeld opstelt. Daarbij geen mooie woorden maar creatieve oplossingen. Dit zorgt er voor dat ze zich optimaal kunnen ontwikkelen.

Dorien Kok
http://DorienKok.nl